Arbowet artikelen betrekking op toetsing RI&E
Hieronder vindt u de artikelen uit de Arbeidsomstandighedenwet en -regelgeving (Arbowet, Arbobesluit en Arboregeling) die betrekking hebben op de verplichting van de toetsing van de risico-inventarisatie en -evaluatie: doelvoorschriften RI&E, certificering arbo-kerndeskundigen / arbodienst die mogen toetsen en doelvoorschriften van toetsingscriteria (Arboregeling).
Arbeidsomstandighedenwet
Bron: https://wetten.overheid.nl/BWBR0010346
Geldend van 01-01-2020 t/m heden
Inventarisatie en evaluatie van risico’s
Artikel 5
1 Bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid legt de werkgever in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast welke risico’s de arbeid voor de werknemers met zich brengt.
Deze risico-inventarisatie en -evaluatie bevat tevens een beschrijving van de gevaren en de risico-beperkende maatregelen en de risico’s voor bijzondere categorieën van werknemers.
2 In de risico-inventarisatie en -evaluatie wordt aandacht besteed aan de toegang van werknemers tot een deskundige werknemer of persoon, bedoeld in de artikelen 13 en 14, of de arbodienst.
3 Een plan van aanpak, waarin is aangegeven welke maatregelen zullen worden genomen in verband met de bedoelde risico’s en de samenhang daartussen, een en ander overeenkomstig artikel 3, maakt deel uit van de risico-inventarisatie en -evaluatie. In het plan van aanpak wordt tevens aangegeven binnen welke termijn deze maatregelen zullen worden genomen.
4 De risico-inventarisatie en -evaluatie wordt aangepast zo dikwijls als de daarmee opgedane ervaring, gewijzigde werkmethoden of werkomstandigheden of de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening daartoe aanleiding geven.
5 Indien de werkgever arbeid doet verrichten door een werknemer die hem ter beschikking wordt gesteld, verstrekt hij tijdig voor de aanvang van de werkzaamheden aan degene, die de werknemer ter beschikking stelt, de beschrijving uit de risico-inventarisatie en -evaluatie van de gevaren en risicobeperkende maatregelen en van de risico’s voor de werknemer op de in te nemen arbeidsplaats, opdat diegene deze beschrijving verstrekt aan de betrokken werknemer.
6 De werkgever zorgt ervoor dat iedere werknemer kennis kan nemen van de risico-inventarisatie en -evaluatie.
Arbobeleid
Artikel 3
1 De werkgever zorgt voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers inzake alle met de arbeid verbonden aspecten en voert daartoe een beleid dat is gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden, waarbij hij, gelet op de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening, het volgende in acht neemt:
a. tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd organiseert de werkgever de arbeid zodanig dat daarvan geen nadelige invloed uitgaat op de veiligheid en de gezondheid van de werknemer;
b. tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd worden de gevaren en risico’s voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemer zoveel mogelijk in eerste aanleg bij de bron daarvan voorkomen of beperkt; naar de mate waarin dergelijke gevaren en risico’s niet bij de bron kunnen worden voorkomen of beperkt, worden daartoe andere doeltreffende maatregelen getroffen waarbij maatregelen gericht op collectieve bescherming voorrang hebben boven maatregelen gericht op individuele bescherming; slechts indien redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat maatregelen worden getroffen die zijn gericht op individuele bescherming, worden doeltreffende en passende persoonlijke beschermingsmiddelen aan de werknemer ter beschikking gesteld;
c. de inrichting van de arbeidsplaatsen, de werkmethoden en de bij de arbeid gebruikte arbeidsmiddelen alsmede de arbeidsinhoud worden zoveel als redelijkerwijs kan worden gevergd aan de persoonlijke eigenschappen van werknemers aangepast;
d. monotone en tempogebonden arbeid wordt, zoveel als redelijkerwijs kan worden gevergd, vermeden dan wel, indien dat niet mogelijk is, beperkt;
e. doeltreffende maatregelen worden getroffen op het gebied van de eerste hulp bij ongevallen, de brandbestrijding en de evacuatie van werknemers en andere aanwezige personen, en doeltreffende verbindingen worden onderhouden met de desbetreffende externe hulpverleningsorganisaties;
f. elke werknemer moet bij ernstig en onmiddellijk gevaar voor zijn eigen veiligheid of die van anderen, rekening houdend met zijn technische kennis en middelen, de nodige passende maatregelen kunnen nemen om de gevolgen van een dergelijk gevaar te voorkomen, waarbij artikel 29, eerste lid, derde zin, van overeenkomstige toepassing is.
2 De werkgever voert, binnen het algemeen arbeidsomstandighedenbeleid, een beleid gericht op voorkoming en indien dat niet mogelijk is beperking van psychosociale arbeidsbelasting.
3 Ter uitvoering van het eerste lid draagt de werkgever zorg voor een goede verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden tussen de bij de werkgever werkzame personen, waarbij hij rekening houdt met de bekwaamheden van de werknemers.
4 De werkgever toetst het arbeidsomstandighedenbeleid regelmatig aan de ervaringen die daarmee zijn opgedaan en past de maatregelen aan zo dikwijls als de daarmee opgedane ervaring daartoe aanleiding geeft.
Bijstand deskundige werknemers op het gebied van preventie en bescherming
Artikel 13
1 De werkgever laat zich ten aanzien van de naleving van zijn verplichtingen op grond van deze wet bijstaan door een of meer deskundige werknemers. Indien in het bedrijf of de inrichting van de werkgever een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging is ingesteld, wordt de keuze voor de deskundige werknemer, bedoeld in de eerste zin, en diens positionering, bepaald met instemming van die ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging. Artikel 27, derde tot en met zesde lid, van de Wet op de ondernemingsraden is van overeenkomstige toepassing.
2 Voorzover de mogelijkheden onvoldoende zijn om de bijstand binnen het bedrijf of de inrichting te organiseren, wordt de bijstand verleend door een combinatie van deskundige werknemers en andere deskundige personen.
3 Indien er geen mogelijkheden zijn om de bijstand binnen het bedrijf of de inrichting te organiseren, wordt de bijstand verleend door andere deskundige personen.
4 De werknemers en de andere deskundige personen beschikken over een zodanige deskundigheid, ervaring en uitrusting, zijn zodanig in aantal, gedurende zoveel tijd beschikbaar en zodanig georganiseerd, dat zij de bijstand naar behoren kunnen verlenen.
5 De werkgever stelt de werknemers in de gelegenheid de bijstand zelfstandig en onafhankelijk te verlenen. De werknemers worden uit hoofde van een juiste taakuitoefening niet benadeeld in hun positie in het bedrijf of de inrichting. Artikel 21, vierde zin, van de Wet op de ondernemingsraden is van overeenkomstige toepassing.
6 De deskundige personen verlenen hun bijstand met behoud van hun zelfstandigheid en van hun onafhankelijkheid ten opzichte van de werkgever.
7 Het verlenen van bijstand omvat in ieder geval:
- a. het verlenen van medewerking aan het verrichten en opstellen van een risico-inventarisatie en -evaluatie als bedoeld in artikel 5;
- b. het adviseren aan onderscheidenlijk nauw samenwerken met de deskundige personen, bedoeld in artikel 14, eerste lid, de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging, of, bij het ontbreken daarvan, de belanghebbende werknemers, inzake de genomen en de te nemen maatregelen, gericht op een zo goed mogelijk arbeidsomstandighedenbeleid;
- c. de uitvoering van de maatregelen, bedoeld in onderdeel b, dan wel de medewerking daaraan.
8 Een afschrift van een advies als bedoeld in het zevende lid, onderdeel b, wordt aan de werkgever gezonden.
9 In de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5, worden de maatregelen beschreven die nodig zijn om te voldoen aan het vierde en tiende lid.
10 In afwijking van het eerste tot en met het derde lid, kunnen bij werkgevers met niet meer dan 25 werknemers de taken in het kader van de bijstand ook worden verricht door de werkgever zelf, indien deze natuurlijk persoon is, of door de directeur indien de werkgever rechtspersoon is, indien deze personen beschikken over voldoende deskundigheid, ervaring en uitrusting om deze taken naar behoren te vervullen.
Maatwerkregeling aanvullende deskundige bijstand bij specifieke taken op het gebied van preventie en bescherming
Artikel 14
1 In aanvulling op artikel 13 laat de werkgever zich bij de volgende taken bijstaan door een of meer deskundige personen ten behoeve van wie overeenkomstig artikel 20 een certificaat is afgegeven of die als bedrijfsarts is ingeschreven in een erkend specialistenregister als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg:
a. het toetsen van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5, en daarover adviseren;
b. het adviseren bij de begeleiding van werknemers die door ziekte niet in staat zijn hun arbeid te verrichten, met inbegrip van het adviseren bij de uitvoering van bij of krachtens artikel 25, eerste, tweede, derde, vierde en zevende lid van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, dan wel bij of krachtens artikel 71a, eerste, tweede, derde, vierde en zevende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering gestelde regels;
c. het uitvoeren van:
1°. het arbeidsgezondheidskundig onderzoek, bedoeld in artikel 18;
2°. de aanstellingskeuring, indien de werkgever deze laat verrichten;
3°. de consultatie met betrekking tot gezondheidskundige vraagstukken in verband met de arbeid, anders dan de begeleiding, bedoeld onder b.
2 Bij de toepassing van het eerste lid wordt het volgende in acht genomen:
a. de bijstand bij de taken, bedoeld in het eerste lid, wordt doeltreffend uitgevoerd;
b. de bijstand bij de taak, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt binnen het bedrijf of de inrichting georganiseerd;
c. voorzover de mogelijkheden onvoldoende zijn om de bijstand bij de taak, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, binnen het bedrijf of de inrichting te organiseren, wordt de bijstand verleend door een of meer andere deskundige personen als bedoeld in het eerste lid, aanhef;
d. de personen die de bijstand verrichten, hebben een zodanige uitrusting en zijn zodanig in aantal, gedurende zoveel tijd beschikbaar en zodanig georganiseerd, dat zij de bijstand bij de taken, bedoeld in het eerste lid, naar behoren kunnen verlenen;
e. er is een doeltreffende toegang tot de bedrijfsarts;
f. de bedrijfsarts is in de gelegenheid iedere arbeidsplaats in het bedrijf of de inrichting van de werkgever te bezoeken;
g. tenzij zwaarwegende argumenten zich daartegen verzetten, honoreert de bedrijfsarts een verzoek van de werknemer om in verband met een door hem gegeven advies dat betrekking heeft op de taken, bedoeld in het eerste lid, onder b en c, zo spoedig mogelijk een andere bedrijfsarts te raadplegen;
h. de bedrijfsarts heeft een adequate procedure voor het afwikkelen van klachten;
i. de personen die bijstand verrichten, werken nauw samen met en adviseren en verlenen medewerking aan de in artikel 13, eerste lid, genoemde deskundige personen, de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging, of, bij het ontbreken daarvan, de belanghebbende werknemers, inzake te nemen, genomen en uit te voeren maatregelen gericht op een zo goed mogelijk arbeidsomstandighedenbeleid;
j. de bedrijfsarts adviseert over preventieve maatregelen betreffende het algemeen arbeidsomstandighedenbeleid, bedoeld in artikel 3.
3 Een afschrift van een advies als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt door de degene die dit advies heeft opgesteld gezonden aan de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging. Bij het ontbreken van een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging wordt een afschrift van dit advies zo spoedig mogelijk door de werkgever gezonden aan de belanghebbende werknemers.
4 De wijze waarop de bijstandverlening plaatsvindt met betrekking tot de taken, bedoeld in de artikelen 9, derde lid, 14 en 14a alsmede de daarop berustende bepalingen, wordt door of vanwege een overeenkomst tussen de werkgever en de deskundige personen, bedoeld in artikel 14, eerste lid, schriftelijk vastgelegd. Onderdeel van de overeenkomst is de wijze waarop de in de aanhef van dit artikel genoemde personen in het bedrijf of de inrichting van de werkgever met inachtneming van de professionele dienstverlening uitvoering kunnen geven aan de verplichtingen die op grond van de in de eerste zin bedoelde taken op hen rusten.
5 Aangaande de bedrijfsarts wordt in de overeenkomst, bedoeld in het vierde lid, in het bijzonder aandacht besteed aan de wijze waarop aan het tweede lid, onderdelen f tot en met j, en artikel 9, derde lid, uitvoering wordt gegeven.
6 Bij de gegevensverwerking noodzakelijk voor de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, kan gebruik worden gemaakt van het burgerservicenummer.
7 Artikel 464 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek voorzover het betreft de overeenkomstige toepassing van de artikelen 457 en 464, tweede lid, onder b, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, is niet van toepassing indien in verband met de uitvoering van deze wet handelingen worden verricht op het gebied van de geneeskunst door personen die zijn belast met de taken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.
8 Artikel 13, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
9 De organisatie van de bijstand bij de taken, bedoeld in het eerste lid, kan, met inachtneming van het tweede lid, plaatsvinden bij:
a. collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan, of
b. regeling waaromtrent de werkgever schriftelijk overeenstemming heeft bereikt met de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging.
10 Indien zowel een collectieve arbeidsovereenkomst of een regeling als bedoeld in het negende lid, onderdeel a, als een regeling als bedoeld in het negende lid, onderdeel b, gelden, zijn de in die overeenkomst en regelingen gegeven bepalingen naast elkaar van toepassing. In geval van strijd zijn de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst of de regeling, bedoeld in het negende lid, onderdeel a, van toepassing.
11 Voor de toepassing van dit artikel en de daarop berustende bepalingen geldt een collectieve arbeidsovereenkomst als bedoeld in het negende lid, onderdeel a, en een regeling als bedoeld in het negende lid, onderdelen a en b, gedurende 5 jaren, te rekenen vanaf het tijdstip waarop die collectieve arbeidsovereenkomst of die regeling ingaat. Bij wijziging van de in de eerste zin bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst of regeling binnen 5 jaren na inwerkingtreding, wordt het in de eerste zin bedoelde tijdvak beëindigd op het tijdstip van inwerkingtreding van de gewijzigde collectieve arbeidsovereenkomst of regeling.
12 Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is niet van toepassing ten aanzien van de werkgever:
a. die werknemers arbeid laat verrichten voor een tijdsduur van in totaal ten hoogste 40 uur per week, of
b. met in de regel ten hoogste 25 werknemers, indien voor het opstellen van een risico-inventarisatie en -evaluatie gebruik wordt gemaakt van:
1°. een model dat is opgenomen in een collectieve arbeidsovereenkomst of in een regeling door een daartoe bevoegd bestuursorgaan en een onverplicht karakter heeft, of
2°. een instrument dat is aangemeld bij Onze Minister dan wel bij een door Onze Minister aangewezen instelling.
13 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor:
a. de tijdsduur van arbeid die buiten beschouwing wordt gelaten bij de toepassing van het twaalfde lid, onderdeel a;
b. het model en het instrument, bedoeld in het twaalfde lid, onderdeel b.
14 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de bijstand bij een of meer taken als bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, niet verplicht is met inachtneming van bij of krachtens die algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften.
15 Het niet naleven van de bij of krachtens deze wet vastgestelde verplichtingen, bedoeld in het tweede lid, onder g, h en j, door de bedrijfsarts, de verplichting, bedoeld in het tweede lid, onder i, door de personen, bedoeld in het eerste lid, en de verplichting, bedoeld in het derde lid, eerste zin, door de personen, bedoeld in het eerste lid, wordt aangemerkt als een overtreding.
Vangnetregeling aanvullende deskundige bijstand op het gebied van preventie en bescherming
Artikel 14a
1 Indien de bijstand bij de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, niet is georganiseerd met toepassing van artikel 14, negende lid, wordt deze bijstand georganiseerd met inachtneming van dit artikel.
2 De werkgever laat zich met betrekking tot de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, bijstaan door een arbodienst, ten behoeve waarvan overeenkomstig artikel 20 een certificaat is afgegeven en die deel uitmaakt van de organisatie van het bedrijf of de inrichting.
3 Voorzover de mogelijkheden onvoldoende zijn om de bijstand binnen het bedrijf of de inrichting te organiseren, wordt de bijstand verleend door een andere arbodienst ten behoeve waarvan, overeenkomstig artikel 20, een certificaat is afgegeven.
4 De werknemers van een arbodienst werken nauw samen met en adviseren en verlenen medewerking aan de in artikel 13, eerste lid, genoemde deskundige personen, de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging, of, bij het ontbreken daarvan, de belanghebbende werknemers, inzake te nemen, genomen en uit te voeren maatregelen gericht op een zo goed mogelijk arbeidsomstandighedenbeleid. Het niet naleven van deze verplichting door de werknemers van een arbodienst wordt aangemerkt als een overtreding.
5 Artikel 13, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
6 Artikel 14, tweede lid, onder a en onder d tot en met j, derde tot en met zevende lid en twaalfde tot en met vijftiende lid, is van toepassing.
Nadere regels met betrekking tot arbeidsomstandigheden alsmede uitzonderingen op en uitbreidingen van toepassingsgebied
Certificatie
Artikel 20
1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld op grond waarvan werkgevers, werknemers, andere personen of instellingen in het bezit moeten zijn van een of meer certificaten waaruit blijkt dat zij voldoen aan voorschriften, gesteld bij of krachtens deze wet.
2 Onze Minister dan wel een door Onze Minister op verzoek aangewezen instelling beslist op aanvraag over de afgifte van het certificaat en is tevens bevoegd een afgegeven certificaat in te trekken of te schorsen. De Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is niet van toepassing op aangewezen instellingen als bedoeld in de eerste zin.
3 Een certificaat als bedoeld in het eerste lid en een aanwijzing als bedoeld in het tweede lid worden gegeven voor een beperkte tijdsduur. Aan een aanwijzing en een certificaat kunnen voorschriften worden verbonden. De bedoelde beperking en voorschriften worden in de aanwijzing en het certificaat vermeld.
4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld onder meer met betrekking tot:
a. de wijze waarop de aanvraag om een certificaat als bedoeld in het eerste lid en een aanwijzing als bedoeld in het tweede lid wordt gedaan en de gegevens die daarbij van de aanvrager worden verlangd;
b.de gronden waarop een aanwijzing kan worden gegeven, gewijzigd, geschorst of ingetrokken;
c. de gronden waarop en de gevallen waarin de afgifte van een certificaat kan worden geweigerd dan wel een afgegeven certificaat kan worden geschorst of ingetrokken;
d. de vergoeding van de kosten die is verschuldigd in verband met de afgifte van een certificaat of het geven van een aanwijzing.
5 De kosten van onderzoeken of nog steeds wordt voldaan aan de voorwaarden voor de afgifte van een certificaat onderscheidenlijk het geven van een aanwijzing, kunnen eveneens ten laste worden gebracht van de houder van het certificaat onderscheidenlijk de aangewezen instelling, mits deze onderzoeken en kosten zijn vastgelegd in een voorschrift als bedoeld in het derde lid.
6 Indien bij de afgifte van een certificaat, het geven van een aanwijzing of het verrichten van een onderzoek als bedoeld in het vijfde lid, diensten van derden worden benut, kunnen ook de door die derden gemaakte kosten ten laste worden gebracht van de houder van het certificaat onderscheidenlijk de aangewezen instelling dan wel de aanvrager, bedoeld in het vierde lid, onder a.
7 De berekening van de door derden gemaakte kosten als bedoeld in het zesde lid, voor zover deze ten laste worden gebracht van de houder van een certificaat onderscheidenlijk de aangewezen instelling dan wel de aanvrager, bedoeld in het vierde lid, onder a, geschiedt door die derden op zorgvuldige, transparante en éénduidige wijze met inachtneming van de redelijkheid en proportionaliteit.
8 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld betreffende de wijze van betaling van de vergoeding van de kosten, bedoeld in het vierde, vijfde en zesde lid.
Arbeidsomstandighedenbesluit
Bron: Arbobesluit Hoofdstuk 2 – Afdeling 3 – Paragraaf 2
Geldend van 01-01-2020 t/m heden
Afdeling 3. Arbodiensten en deskundigen
§ 2. Arbodiensten en deskundigen
Artikel 2.7. Deskundigheidseisen
1 Binnen een arbodienst zijn deskundigen werkzaam op het terrein van de arbeids- en bedrijfsgeneeskunde, de arbeidshygiëne, de veiligheidskunde en de arbeids- en organisatiekunde.
2 Een deskundige beschikt over voldoende deskundigheid en ervaring op een vakgebied als bedoeld in het eerste lid, met uitzondering van het terrein van de arbeids- en bedrijfsgeneeskunde, indien hij in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne, veiligheidskunde dan wel arbeids- en organisatiekunde, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.
Artikel 2.14. Certificaat arbodienst
1 Een externe arbodienst is in het bezit van een certificaat arbodienst dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.
2 De werkgever van een interne arbodienst is ten behoeve van zijn interne arbodienst in het bezit van een certificaat arbodienst dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.
3 Indien een aan een externe arbodienst afgegeven certificaat arbodienst wordt ingetrokken, niet wordt verlengd of indien aan de verlenging daarvan voorschriften zijn verbonden, doet de dienst daarvan terstond mededeling aan de werkgever te wiens behoeve de taken worden uitgeoefend, en aan de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging. Bij het ontbreken van een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging zorgt de werkgever ervoor dat de belanghebbende werknemers zo spoedig mogelijk van deze mededeling op de hoogte worden gesteld.
4 Indien een ten behoeve van een interne arbodienst afgegeven certificaat arbodienst wordt ingetrokken, niet wordt verlengd of indien aan de verlenging daarvan voorschriften zijn verbonden, doet de werkgever daarvan terstond mededeling aan de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging of, bij het ontbreken daarvan, aan de belanghebbende werknemers alsmede, ingeval sprake is van een samenwerkingsverband, aan de betrokken externe deskundigen.
Artikel 2.14a. Taken deskundigen
1 Bij de taak, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt bijstand verleend door een deskundige die in het bezit is van tenminste een van de certificaten, bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, of door een bedrijfsarts als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef, van de wet.
2 Bij de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b en c, van de wet wordt bijstand verleend door een bedrijfsarts als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef, van de wet.
3 Ten aanzien van de deskundigen en bedrijfsartsen zijn de artikelen 2.9, 2.11 en 2.12 van overeenkomstige toepassing.
Arbeidsomstandighedenregeling
Bron: Arboregeling Hoofdstuk 2
Hoofdstuk 2. Aanvullende voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie, deskundigen en arbodiensten
Paragraaf 2.2. Taken van deskundigen en arbodiensten
Artikel 2.1. Risico-inventarisatie en -evaluatie
1 Bij de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder a, van de wet verricht de deskundige of de bedrijfarts, bedoeld in artikel 2.14a, eerste lid, van het besluit of de arbodienst de volgende werkzaamheden:
a. het toetsen of de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, volledig en betrouwbaar is;
b. het toetsen of in de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld onder a, de actuele inzichten op het terrein van arbeidsomstandigheden zijn verwerkt;
c. het op basis van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld onder a, uitbrengen van een advies aan de werkgever. Dit advies heeft mede betrekking op de in het plan van aanpak, bedoeld in artikel 5, derde lid, van de wet, voorgestelde wijze waarop de geconstateerde tekortkomingen kunnen worden verholpen en de prioriteiten en de volgorde waarin de maatregelen worden genomen.
2 Bij de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 2.14b, tweede en derde lid, onder b, van het besluit verricht de deskundige of de bedrijfarts, bedoeld in artikel 2.14a, eerste lid, van het besluit of de arbodienst de volgende werkzaamheden:
a. het toetsen of het model, bedoeld in artikel 14, twaalfde lid, onderdeel b, onder 1°, van de wet of het instrument, bedoeld in artikel 14, twaalfde lid, onderdeel b, onder 2°, van de wet, volledig en betrouwbaar is;
b. het toetsen of in het model of het instrument, bedoeld onder a, de actuele inzichten op het terrein van arbeidsomstandigheden in de desbetreffende branche zijn verwerkt;
c. het toetsen of het model of het instrument, bedoeld onder a, adequate aanwijzingen bevat voor het kunnen opstellen van een plan van aanpak, bedoeld in artikel 5, derde lid, van de wet.
3 De Stichting van de Arbeid, te Den Haag, wordt aangewezen als de instelling waar een instrument als bedoeld in artikel 14, twaalfde lid, onderdeel b, onder 2°, van de wet kan worden aangemeld.
4 De Stichting van de Arbeid draagt zorg voor plaatsing van een aangemeld instrument als bedoeld in artikel 14, twaalfde lid, onderdeel b, onder 2°, van de wet op de website www.rie.nl.
aag, wordt aangewezen als de instelling waar een instrument als bedoeld in artikel 14, twaalfde lid, onderdeel b, onder 2°, van de wet kan worden aangemeld.
4 De Stichting van de Arbeid draagt zorg voor plaatsing van een aangemeld instrument als bedoeld in artikel 14, twaalfde lid, onderdeel b, onder 2°, van de wet op de website www.rie.nl
Artikel 2.14. Eisen voor de aanwijzing als certificerende instelling op het werkveld arbokerndeskundigen
Een aanwijzing als certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit, kan geschieden indien de aanvragende instelling voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in hoofdstuk 7 van het Certificatieschema voor het persoonscertificaat voor arbokerndeskundige, dat is vastgesteld op 1 november 2024 en door de Minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 12 december [Red: 2024] (Stcrt. 2024-39674).
Artikel 2.15. Certificaat arbokerndeskundige met de scope arbeidshygiëne
Een certificaat arbokerndeskundige op het terrein van arbeidshygiëne als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen zoals vastgelegd in het Certificatieschema voor het persoonscertificaat voor arbokerndeskundige met de scope van Arbeidshygiënist, dat is vastgesteld op 1 november 2024 en door de Minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 12 december [Red: 2024] (Stcrt. 2024-39674).
Artikel 2.16. Certificaat arbokerndeskundige met de scope veiligheidskundige
Een certificaat arbokerndeskundige op het terrein van veiligheidskunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen zoals vastgelegd in het Certificatieschema voor het persoonscertificaat voor arbokerndeskundige met de scope van Hogere veiligheidskundige dat is vastgesteld op 1 november 2024 en door de Minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 12 december [Red: 2024] (Stcrt. 2024-39674).
Artikel 2.17. Certificaat arbokerndeskundige met de scope arbeids- en organisatiekunde
Een certificaat arbokerndeskundige op het terrein van arbeids- en organisatiekunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen vastgelegd in het Certificatieschema voor het persoonscertificaat Arbokerndeskundige met de scope van Arbeids- en Organisatiedeskundige, dat is vastgesteld op 1 november 2024 en door de Minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 12 december [Red: 2024] (Stcrt. 2024-39674).
Bekendmaking van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 27 november 2024, nr. 2024-0000909469, houdende de publicatie van een gewijzigd Certificatieschema voor het persoonscertificaat voor arbokerndeskundige, bedoeld in de artikelen 2.14 tot en met 2.17 van de Arbeidsomstandighedenregeling
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, maakt bekend dat een gewijzigd Certificatieschema voor het persoonscertificaat voor arbokerndeskundige, bedoeld in de artikelen 2.14 tot en met 2.17, van de Arbeidsomstandighedenregeling op 1 november 2024 is vastgesteld.
Het Registratieschema duiker met de daarbij behorende toelichting is als bijlage opgenomen bij deze bekendmaking. Deze bekendmaking zal met de daarbij behorende bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J.N.J. Nobel
Certificatieschema voor het persoonscertificaat voor de arbokerndeskundige voor de scopes:
• Arbeidshygiënist
• Hogere veiligheidskundige
• Arbeids- en organisatiedeskundige
Vastgesteld op 1 november 2024
Voorwoord
Dit certificatieschema is op 1 november vastgesteld door het college van deskundigen van de door de Minister van SZW aangewezen certificerende instelling Hobeon SKO. Op grond van de ervaring met de uitvoering van de vorige versie van het certificatieschema arbokerndeskundigen dat op 1 juli 2022 in werking is getreden zijn enkele beperkte wijzigingen doorgevoerd. Deze hebben betrekking op de scope van de arbeidshygienist. De risicofactor ioniserende straling is daaruit verwijderd omdat het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming voor het onderdeel ioniserende straling in de RI&E de inzet van een stralingsdeskundige voorschrijft. Voor het examenonderdeel over de systeemtoets is de cesuur gewijzigd in 80% en is daarmee gelijk getrokken met de cesuur voor het examenonderdeel voor de scopetoets. Examenkandidaten die voor het eerst examen doen en dus niet eerder gecertificeerd waren hoeven de toets- en adviesrapporten in hun portfolio niet meer onder supervisie op te stellen. Tot slot is de overgangsbepaling aangepast naar 5 jaar, hetgeen de reguliere geldigheidsduur van een certificaat is. Arbokerndeskundigen die een certificaat hebben dat voor 1 juli 2022 is afgegeven en waarvan de geldigheidsduur na 1 januari 2025 afloopt, maar niet later dan 1 juli 2027, kunnen hun oude certificaat blijven gebruiken tot het eind van de geldigheidsduur en hoeven niet meer voor 1 januari 2025 een nieuw certificaat aan te vragen.
Deze versie van het certificatieschema is door de Staatssecretaris van SZW akkoord bevonden en is via verwijzing vanuit de artikelen 2.14 tot en met 2.17 van de Arbeidsomstandighedenregeling wettelijk verbindend.
Hoofdstuk 1. Definities
In dit certificatieschema wordt verstaan onder:
- Aanvrager: Een persoon die bij een certificerende instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat van vakbekwaamheid.
- Arbeids- en organisatiedeskundige: Deskundige in het beoordelen van psychosociale arbeidsrisico’s en risico’s ten gevolge van de organisatie van de arbeid en functie-inhoud en in de advisering over risicobeperkende maatregelen.
- Arbeidshygiënist: Deskundige in het beoordelen van gezondheidsrisico’s van met name chemische, fysische en fysieke risico’s en in de advisering over risicobeperkende maatregelen.
- Arbokerndeskundige: Een gecertificeerde hogere veiligheidskundige, arbeidshygiënist of arbeids- en organisatiedeskundige conform artikel 14 van de Arbowet. De werkgever mag voor de toetsing van en advisering over de RI&E ook een BIG-geregistreerde bedrijfsarts inschakelen. Deze laatste hoeft niet te voldoen aan deze certificatieverplichtingen.
- Beoordelingscriteria: Criteria voor beoordeling van de kandidaat afgeleid van de toetstermen in tabel 3 in hoofdstuk 8 van dit certificatieschema en hoofdstuk 4 van het examenplan.
- Certificaat: Een certificaat als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Arbowet.
- Certificaatregister: Het register dat door de certificerende instelling(en) wordt beheerd op basis van de gegevens die de certificerende instelling(en) vastleggen op grond van artikel 1.5b, lid 1, onderdeel l, van het Arbobesluit.
- Certificerende instelling (CI): Instelling die de vakbekwaamheid van een persoon beoordeelt en certificeert volgens de norm NEN-EN-ISO/IEC 17024 en die is aangewezen door de Minister van SZW op basis van artikel 1.5b van het Arbobesluit.
- Competentie: Een competentie is het vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen voor de uitvoering van een taak.
- Entreecriteria: Criteria, zoals opleidingsniveau, waaraan de aanvrager voldoet om toegelaten te worden tot de certificatieprocedure.
- Examinator: Een onafhankelijke door de CI aangestelde persoon die de examens afneemt. De examinator beschikt over de benodigde competenties zoals beschreven in het certificatieschema.
- Exameninstelling: Eén of meer door de CI aangewezen derde partijen aan wie de CI de examinering heeft uitbesteed.
- Examenplan: Beschrijving van het doel van de certificering, de taken van de arbokerndeskundige, de scope van certificering, toetstermen, het wettelijk kader en de eisen voor de inhoud en de beoordeling van het examen bedoeld in dit schema alsmede formulieren voor de beoordeling van het examen, zoals vastgesteld door de schemabeheerder en gepubliceerd op de website van de aangewezen certificerende instelling(en).
- Hogere veiligheidskundige: Deskundige in het beoordelen van veiligheidsrisico’s in het werk en de advisering over risicobeperkende maatregelen.
- NEN-EN-ISO/IEC 17024: Algemene eisen voor instellingen die certificatie van personen uitvoeren, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut, zoals deze luidden in 2012.
- Risicobeperkende maatregelen: Maatregelen om de risico’s voor de veiligheid of de gezondheid op het werk te beperken of weg te nemen.
- Risico-inventarisatie en -evaluatie: De Risico-inventarisatie & -Evaluatie (RI&E) betreft de inventarisatie en evaluatie van de risico’s die de arbeid voor de werknemers met zich brengt, zoals bedoeld in artikel 5 van de Arbowet1. De RI&E bevat een beschrijving van de gevaren en risico’s, de grootte van de risico’s, de risicobeperkende maatregelen en de risico’s voor bijzondere categorieën van werknemers. Daarbij is het van belang dat wordt aangegeven hoe men tot de risicoschatting is gekomen en hoe een risico kan worden beheerst. Voor sommige onderwerpen bestaan nadere of aanvullende RI&E verplichtingen in de arboregelgeving (zie hoofdstuk 3).
- Een RI&E bevat ook een Plan van Aanpak, waarin beschreven wordt hoe de beheersing (eliminatie of reductie) van risico’s wordt uitgevoerd, inclusief prioriteitsstelling van maatregelen en wie verantwoordelijk is voor de uitvoering van de maatregelen.
- Schemabeheerder: Organisatie (entiteit) die door de certificerende instelling(en) is aangewezen voor het ontwikkelen en onderhouden van het certificatieschema en het examenplan conform artikel 1.5b, eerste lid, onderdeel m, en tweede lid, onderdeel b, van het Arbobesluit.
- Scope: Beschrijving van de risico’s, risicobeperkende maatregelen en relevante normen waarover de arbokerndeskundige expertise heeft, waarmee hij in staat is de RI&E te toetsen en erover te adviseren.
- Toetstermen: Beschrijving van hetgeen de kandidaat (aankomend arbokerndeskundige) moet kennen en kunnen om de aan hem toegewezen taken ‘Toetsen van en adviseren over de door de organisatie uitgevoerde RI&E’ te kunnen uitvoeren. Dit wordt getoetst door middel van het examen.
Hoofdstuk 2. Doel van de certificering van arbokerndeskundigen
Volgens de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet) is elke werkgever in Nederland verplicht om een Risico-Inventarisatie & -Evaluatie (RI&E) te maken, inclusief een plan van aanpak. De werkgever is verplicht om deze RI&E te laten toetsen door een bedrijfsarts of een gecertificeerde arbokerndeskundige. Voor allen geldt dat ze dit zelfstandig of als onderdeel van een gecertificeerde arbodienst kunnen doen. Voor de bedrijfsarts geldt geen certificatieverplichting, daarom wordt deze in dit document verder niet genoemd.
Een arbokerndeskundige is een hogere veiligheidskundige, een arbeidshygiënist of een arbeids- en organisatiedeskundige die gecertificeerd is door een aangewezen certificerende instelling. De certificering is volgens de norm NEN-EN ISO/IEC 17024.
Doel van de certificering is dat de (aankomende) arbokerndeskundige aantoont dat hij2 beschikt over de competenties die nodig zijn voor het uitvoeren van zijn taken, namelijk:
1 Toetsen van de RI&E aan de wettelijke eisen (met name betrouwbaarheid, volledigheid en actualiteit).
2 Adviseren over de RI&E om te zorgen dat deze aan de wettelijke eisen voldoet en dat de maatregelen in het plan van aanpak de risico’s opheffen of zoveel mogelijk beperken.
Dit zijn ook de hoofdtaken die genoemd zijn in artikel 14, lid 1, onder a, van de Arbowet en artikel 2.1 van de Arbeidsomstandighedenregeling (hierna Arboregeling).
In de definitie van NEN-EN ISO/IEC 17024 is een competentie het vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen voor de uitvoering van een taak.
Bij het uitvoeren van de taken toetsen van en adviseren over de RI&E wordt in dit schema onderscheid gemaakt tussen een systeemtoets en een toets binnen de zogenaamde scope (scopetoets). De arbokerndeskundige voert een systeemtoets uit over het gehele arbeidsomstandighedenterrein binnen de betreffende organisatie die de RI&E heeft gemaakt. Daarbij bekijkt hij bij de systeemtoets of alles dat wettelijk verplicht is, beschreven is in de RI&E. Met andere woorden: is het onderdeel opgenomen in de RI&E. Dit is geen beoordeling of een opgenomen onderdeel aan de te stellen eisen voldoet. Daarnaast toetst hij bij de scopetoets of de RI&E afdoende ingaat op alle risico’s die zich voor kunnen doen: is de inventarisatie goed verricht, is de blootstelling op de juiste manier vastgesteld (bijv. met gevalideerde metingen), is de beoordeling van de risico’s goed uitgevoerd en zijn de juiste risicobeperkende maatregelen opgenomen? (zie hoofdstuk 5). De scopetoets valt binnen de scope van de arbokerndeskundige en wordt afgedekt door het expertisegebied van de arbokerndeskundige zoals uitgewerkt in Tabel 2 (hogere veiligheidskunde, arbeidshygiëne of arbeids- en organisatiekunde). Naar aanleiding van zowel de systeem- en de scopetoets brengt hij een advies uit over de RI&E. Een organisatie zal voor de verplichte RI&E-toets een arbokerndeskundige moeten inschakelen met een scope die het beste aansluit bij de risico’s die zich voordoen. Het kan voorkomen dat een organisatie twee of meer arbokerndeskundigen in moet schakelen omdat de risicogebieden breder zijn dan die welke vallen binnen de scope van één arbokerndeskundige (zijn expertise).
Een arbokerndeskundige wordt gecertificeerd voor het uitvoeren van de systeemtoets én het uitvoeren van de scopetoets op de risico’s die vallen binnen de scope van de arbokerndeskundige.
Hoofdstuk 3. Wettelijk kader
In het Arbobesluit zijn algemene bepalingen opgenomen over certificatie.
Daarnaast is er een aantal bepalingen die nadere of aanvullende RI&E verplichtingen bevatten waar de werkgever en de door hem ingehuurde gecertificeerde deskundige bij de toetsing van en de advisering over de RI&E rekening mee moet houden. In dit hoofdstuk geven we een overzicht van de bepalingen.
Arbeidsomstandighedenbesluit
Artikel 1.5a tot en met 1.5ha: Certificatie
Artikel 1.36 Nadere voorschriften risico-inventarisatie en evaluatie (jeugdigen)
Artikel 1.41 Risico-inventarisatie en -evaluatie (zwangere medewerkers en medewerkers tijdens de lactatie)
Artikel 1.46 Toepasselijkheid hoofdstuk 4
Hoofdstuk 2, afdeling 2. Aanvullende voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie ter voorkoming en beperking van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen
Artikel 2.5b Aanvullende voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie
Artikel 2.15 Maatregelen ter voorkoming of beperking van psychosociale arbeidsbelasting
Artikel 2.28, tweede lid Veiligheids- en gezondheidsplan, inventarisatie specifieke gevaren bouwwerk
Artikel 2.42 Samenwerking, veiligheids- en gezondheidsdocument (winningsindustrie)
Artikel 3.5c Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie; explosieveiligheidsdocument
Artikel 4.1b Zorgplicht van de werkgever (bij gevaarlijke stoffen)
Artikel 4.2 Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie, beoordelen (gevaarlijke stoffen, asbest)
Artikel 4.2a Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie, aanvullende registratie (gevaarlijke stoffen, reproductie toxische stoffen)
Artikel 4.13 Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie (kankerverwekkende of mutagene stoffen)
Artikel 4.54d, achtste lid Deskundigheid bij het werken met asbest
Artikel 4.85 Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie (biologische agentia)
Artikel 4.97 Biologische agentia in diergeneeskunde en gezondheidszorg
Artikel 5.3 Beperken gevaren en risico-inventarisatie en -evaluatie (fysieke belasting)
Artikel 5.9 Risico-inventarisatie en -evaluatie (beeldschermwerk)
Artikel 6.7 Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie, beoordelen en meten (geluid)
Artikel 6.8 Maatregelen ter voorkoming of beperking van de blootstelling (geluid)
Artikel 6.11b Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie, beoordelen en meten (mechanische trillingen)
Artikel 6.11c Voorkomen of beperken van schadelijke trillingen
Artikel 6.12d Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie, beoordelen, meten en berekenen (optische straling)
Artikel 6.12e Maatregelen ter voorkoming of beperking van de blootstelling (optische straling)
Artikel 6.12k Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie, beoordelen, meten en berekenen
(elektromagnetische velden)
Artikel 6.12l Maatregelen ter voorkoming of beperking van de blootstelling (elektromagnetische velden)
Artikel 7.3 Geschiktheid arbeidsmiddelen
Artikel 7.23 Algemeen (tijdelijke werkzaamheden op hoogte: beschikbaarheid arbeidsmiddelen)
Artikel 7.23c Specifieke bepalingen betreffende het gebruik van toegangs- en positioneringstechnieken met lijnen
Artikel 7.23d Toepassing werkbakken en werkplatforms
Artikel 8.2 Keuze persoonlijk beschermingsmiddel
Arbeidsomstandighedenregeling
Artikel 2.0a Procedures risico-inventarisatie en -evaluatie (risico’s zware ongevallen)
Artikel 2.1 Risico-inventarisatie en -evaluatie. (toetsen van de RI&E en adviseren over verbetermaatregelen)
Artikel 3.18 Risico-inventarisatie en -evaluatie in verband met zware ongevallen bij mijnbouwwerken als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b
Artikel 3.19 Risico-inventarisatie en -evaluatie in verband met zware ongevallen bij mijnbouwwerken als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c en d
Hoofdstuk 4. Taakbeschrijving – Taken arbokerndeskundige
In de taakbeschrijving is beschreven uit welke aspecten de taken van de arbokerndeskundige (met deeltaken) zijn opgebouwd. De hoofdtaken zijn, overeenkomstig de voorschriften in de artikel 14, eerste lid, onder a, van de Arbowet en artikel 2.1 van de Arboregeling:
1. Toetsen van de RI&E aan de wettelijke eisen (met name betrouwbaarheid, volledigheid en actualiteit)
2. Adviseren over de RI&E om te zorgen dat deze aan de wettelijke eisen voldoet en dat de maatregelen in het plan van aanpak de risico’s opheffen of zoveel mogelijk beperken.
1. Toetsen van de RI&E |
|
1.1 Toetsen op volledigheid |
|
1.1.1 |
Zijn alle risico’s, inclusief de achterliggende grondoorzaken, ten aanzien van veiligheid en gezondheid met betrekking tot de hele organisatie of bepaalde organisatieonderdelen, waaronder groepen medewerkers of activiteiten, geïnventariseerd? |
1.1.2 |
Is gebruik gemaakt van gegevens van verzuimanalyses om inzicht te krijgen in de arbeidsgerelateerde oorzaken van het verzuim? |
1.1.3 |
Zijn de inzichten van de bedrijfsarts en van andere deskundigen die de werkgever inschakelt voor het verzuim- en arbeidsomstandighedenbeleid meegenomen in de RI&E? |
1.1.4 |
Zijn de inzichten van de werknemers meegenomen in de RI&E? |
1.1.5 |
Is gebruik gemaakt van de inzichten van de preventiemedewerkers? |
1.1.6 |
Zijn de analyses van arbeidsgezondheidskundige onderzoeken gebruikt in de RI&E? |
1.1.7 |
Zijn ongevallenregistraties aanwezig en geanalyseerd op de achterliggende grondoorzaken en zijn die verwerkt in de RI&E? |
1.1.8 |
Zijn de taken van de preventiemedewerker ingevuld en uitgevoerd? |
1.1.9 |
Is beschreven hoeveel preventiemedewerkers nodig zijn om de taken uit te voeren en wat de benodigde kennis en capaciteit is voor het uitvoeren van de taken? |
1.1.10 |
Is beschreven welke arbeidsgezondheidskundige onderzoeken nodig zijn, wat de inhoud en de frequentie is? |
1.1.11 |
Is het arbobeleid beschreven en operationeel? |
1.1.12 |
Is de organisatie van de bedrijfshulpverlening (BHV) beschreven en operationeel? |
1.1.13 |
Zijn de risicobeperkende maatregelen met betrekking tot de aanwezige risico’s beschreven? |
1.1.14 |
Zijn de risicobeperkende maatregelen getoetst aan de arbeidshygiënische principes en het daarbij te hanteren redelijkerwijsbeginsel? |
1.1.15 |
Is bepaald of nadere verdiepende RI&E’s en/of aanvullende metingen nodig zijn om de blootstelling aan bepaalde arbeidsbelastende factoren en de daarmee samenhangende risico’s vast te stellen? |
1.2 Toetsen of de RI&E actueel is en of de actualiteit is geborgd |
|
1.3 Toetsen of de RI&E voldoet aan de actuele inzichten, gebaseerd op de stand van de wetenschap en de professionele dienstverlening |
|
1.4 Toetsen op betrouwbaarheid |
|
1.4.1 |
Zijn de blootstellingen aan de risico’s representatief in beeld zijn gebracht (geen over- of onderschatting)? |
1.4.2 |
Zijn de blootstellingen met gevalideerde methodes onderzocht en in kaart gebracht? |
1.4.3 |
Is de evaluatie van de blootstelling aan de risico’s correct uitgevoerd en is deze vergeleken met relevante wettelijke en wetenschappelijk onderbouwde grenswaarden? |
2. Toetsen van het plan van aanpak (dit vormt een integraal onderdeel van de RI&E) |
|
2.1 |
Zijn maatregelen voorgesteld om de gevaren weg te nemen of om de risico’s op het gebied van veiligheid en gezondheid zoveel mogelijk te beperken? De verantwoordelijkheden van de werkgever gaan verder dan het voldoen aan wettelijke normen, omdat hij een beleid moet voeren dat is gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden (art. 3, lid 1, Arbowet). |
2.2 |
Is bij de voorstellen voor risicobeperkende maatregelen rekening gehouden met de arbeidshygiënische strategie? |
2.3 |
Als in het plan van aanpak bij de voorgestelde maatregelen is afgeweken van de arbeidshygiënische strategie, is dit dan gemotiveerd? |
2.4 |
Is beschreven hoe de maatregelen worden geïmplementeerd? |
2.5 |
Is de effectiviteit van de maatregelen ingeschat? |
2.6 |
Is rekening gehouden met ongewenste consequenties van maatregelen? |
2.7 |
Is de juiste prioritering van maatregelen voorgesteld op basis van de weging van de grootte van de risico’s? |
2.8 |
Is het plan van aanpak concreet en realistisch (SMART)? |
2.9 |
Hebben de door de werkgever aangewezen personen (actiehouders) voldoende bevoegdheid om de voorgestelde maatregelen uit het plan van aanpak uit te voeren? |
3. Adviseren over RI&E en plan van aanpak |
|
3.1 |
Adviseren over de betrouwbaarheid, volledigheid en actualiteit van de RI&E. |
3.2 |
Adviseren over risicobeperkende maatregelen, waarbij ook eventueel achterliggende oorzaken zijn aangepakt. |
3.3 |
Adviseren over structureel arbobeleid en borging met de Plan-Do-Check-Act-cyclus. |
3.4 |
Adviseren over juiste toepassing van taken en verantwoordelijkheden op het gebied van veiligheid en gezondheid binnen organisaties. |
3.5 |
Adviseren over prioriteiten, tijdsplanning en de volgorde waarin de maatregelen moeten worden genomen. |
3.6 |
Aangeven of aanvullend of verdiepend onderzoek nodig is. |
3.7 |
Adviseren over veiligheids- en gezondheidscultuur. |
4. Een toets- en adviesrapport schrijven |
|
4.1 |
Bevindingen beargumenteren. |
4.2 |
Het management informeren over het al dan niet naleven of overtreden van wet- en regelgeving. |
4.3 |
De reikwijdte van het advies aangeven. |
4.4 |
In algemene zin aangeven of voor de geconstateerde risico’s aanvullende informatie nodig is om te kunnen beoordelen of de RI&E volledig, betrouwbaar en actueel is. |
4.5 |
Een gestructureerd en overzichtelijk rapport schrijven. |
4.6 |
Het rapport afstemmen op de lezer. |
Hoofdstuk 5. Scope van de certificering
Paragraaf 5.1: Scope van certificering en tabel
In de RI&E worden risico’s in kaart gebracht en wordt de grootte van de risico’s geëvalueerd (gewogen). In het plan van aanpak (onderdeel van de RI&E) staat hoe de risico’s worden beheerst. Om te kunnen toetsen of dat op de juiste manier gebeurt en om te adviseren over risicobeperkende maatregelen, gebruikt de arbokerndeskundige zijn expertise. Hij voert de toetsing en advisering uit binnen zijn scope van certificering. In de scope staat over welke risico’s hij expertise heeft.
A&O = arbeids- en organisatiekunde
AH = arbeidshygiëne
HVK = hogere veiligheidskunde
Expertise |
A&O |
AH |
HVK |
---|---|---|---|
Hoofd- en deelrisico’s (aard, mate, duur blootstelling, risicobeperkende maatregelen, grenswaarden en relevante normen)1 |
ja/nee2 |
ja/nee |
ja/nee |
1. Psychosociale arbeidsbelasting, waaronder: |
|||
a. Werkdruk |
X |
||
b. Pesten, seksuele intimidatie, agressie en geweld |
X |
||
c. Discriminatie |
X |
||
d. Inhoud en organisatie van de arbeid |
X |
||
2. Gevaarlijke stoffen, waaronder: |
|||
a. Gezondheidsrisico’s (o.a. carcinogene, mutagene, reprotoxische en sensibiliserende stoffen; procesemissies) |
X |
||
b. Veiligheidsrisico’s (brand, explosie en zware ongevallen, opslag) |
X |
||
3. Biologische agentia, waaronder: |
|||
a. Micro-organismen (bacteriën, schimmels, virussen, parasieten; infectieuze agentia, toxinen, allergenen) |
X |
||
4. Fysische factoren, waaronder: |
|||
a. Klimaat (hoge en lage temperaturen, luchtverversing, luchtvochtigheid, tocht) |
X |
||
b. Straling (niet-ioniserende straling3, uv-straling, kunstmatige optische straling) |
X |
||
c. Verlichting, daglicht |
X |
X |
|
d. Schadelijk/hinderlijk geluid |
X |
X |
|
e. Trillingen en schokken |
X |
X |
|
f. Werken onder overdruk |
X |
X |
|
5. Werk- en rusttijden, waaronder: |
|||
a. Werk- en rusttijden |
X |
||
b. Ploegendienst |
X |
||
c. Nachtarbeid |
X |
||
6. Arbeidsmiddelen en arbeidsplaatsen, waaronder: |
|||
a. Arbeidsmiddelen: geschiktheid, beschikbaarheid, bevoegd gebruik, keuringen en onderhoud |
X |
||
b. Inrichting arbeidsplaatsen, zoals eisen voor werkruimten, orde en netheid, beveiligingen, veiligheids- en gezondheidssignalering, bewegingsruimte en werken op hoogte; Voorzieningen in noodsituaties, zoals noodstopvoorzieningen, blusmiddelen, vluchtwegen en nooduitgangen |
X |
||
c. Persoonlijke beschermingsmiddelen: noodzaak, geschiktheid, keuringen en onderhoud |
X |
X |
|
7. Fysieke belasting, waaronder: |
|||
a. Fysieke onderbelasting (weinig beweging, lang zitten of staan) |
X |
||
b. Fysieke overbelasting (tillen, dragen, duwen, trekken, repeterende bewegingen, ongunstige houdingen) |
X |
||
c. Beeldschermwerk |
X |
||
8. Bijzondere categorieën werknemers die mogelijk extra risico lopen, waaronder: |
|||
a. Uitzendkrachten, stagiaires, vrijwilligers, anderstaligen, andere personen/ derden (zoals bezoekers en voorbijgangers) |
X |
X |
X |
b. Zwangeren, jeugdigen, werknemers met een beperking/gedeeltelijk arbeidsongeschikt |
X |
X |
X |
c. Werkers die plaats- en tijdonafhankelijk werken |
X |
X |
X |
Paragraaf 5.2 Verandering van de scope
De schemabeheerder bepaalt minimaal eenmaal per jaar of aanpassing van de scope noodzakelijk is.
Hoofdstuk 6. Certificatieproces
Paragraaf 6.1 Certificatieprocedure
1.De certificerende instelling is verantwoordelijk voor de afgifte van het certificaat en draagt zorg voor de uitvoering van de volgende werkzaamheden:
a. het ontvangen van aanvraag tot (her)certificatie van de aanvrager;
b. het vaststellen van ontvankelijkheid van de aanvraag inzake:
opgave van de juiste scope;
ondertekening van de certificatieovereenkomst; en
voldoen aan het entreecriterium (zie paragraaf 6.2);
c. het informeren van de kandidaat over de eisen aan het in te dienen portfolio voor het examen (zie hoofdstuk 9);
d. het afnemen of laten afnemen van examen(s);
e. het beoordelen of laten beoordelen van de examenresultaten van de kandidaat;
f. het beslissen over verstrekken van een certificaat; en
g. het beslissen over het weigeren, schorsen, wijzigen of intrekken van een certificaat.
2. Om voor certificatie in aanmerking te komen moet de kandidaat aan het entreecriterium voldoen en met goed gevolg het examen, bedoeld in hoofdstuk 9, afleggen.
3. Wanneer de kandidaat heeft aangetoond aan de specifieke vereisten, bedoeld in de toetstermen, te voldoen, geeft de certificerende instelling als bewijs een certificaat uit.
4. De afgifte van het certificaat wordt geregistreerd in het certificaatregister, dat beschikbaar is op de website van de certificerende instelling.
Paragraaf 6.2 Entreecriterium
1. Het entreecriterium voor de aanvrager houdt in dat de aanvrager minimaal een opleiding op HBO-niveau heeft afgerond of op een andere wijze aantoont dat hij over een HBO werk- en denkniveau beschikt.
2.Bij de aanvraag voor certificering overlegt de kandidaat een kopie van zijn diploma van een opleiding op minimaal HBO-niveau, of een bewijs waaruit ten genoegen van de certificerende instelling HBO werk- en denkniveau blijkt.
Paragraaf 6.3 Certificaat
1. Op het certificaat worden minimaal de volgende gegevens vermeld:
a. naam van de certificaathouder;
b. eenduidig certificaatnummer;
c. naam en logo van de certificerende instelling;
d. kenmerk aanwijzingsbeschikking van de Minister van SZW;
e. verwijzing naar het certificatieschema arbokerndeskundige en het examenplan;
f. scope van de gecertificeerde vakbekwaamheid;
g. geldigheidscondities van de gecertificeerde vakbekwaamheid: de certificaathouder blijft actief in het toetsen van en het adviseren over de RI&E en het plan van aanpak; en de certificaathouder blijft zijn taken uitvoeren overeenkomstig de taakbeschrijving in het certificatieschema;
h. ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop de geldigheid eindigt; en
i. verklarende tekst van de certificerende instelling dat de betreffende persoon voldoet aan eisen van het certificatieschema certificering arbokerndeskundige en daarmee aan de vakbekwaamheidseisen voor het verrichten van taken in de scope van het certificaat.
2. De certificerende instelling:
a. meldt de afgifte van een certificaat in het certificaatregister; en
b. besluit tot schorsen of intrekken overeenkomstig paragraaf 11.8 en 11.9 indien aantoonbaar niet voldaan wordt aan de geldigheidscondities gesteld in het eerste onderdeel, subonderdeel g.
Paragraaf 6.4 Certificatieovereenkomst
1. De certificaathouder en de certificerende instelling sluiten een certificatieovereenkomst waarin ten minste de in het tweede onderdeel genoemde verplichtingen van de certificaathouder zijn opgenomen.
2. De certificaathouder:
a. blijft gedurende de looptijd van het certificaat voldoen aan de eisen uit dit certificatieschema;
b. verleent medewerking aan controles door de certificerende instelling; en
c. geeft wijzigingen door in zijn omstandigheden die voor het certificaat van belang kunnen zijn.
Paragraaf 6.5 Geldigheidsduur
Het certificaat is maximaal vijf jaar geldig.
Paragraaf 6.6 Hercertificatie
Voor hercertificatie gelden dezelfde procedures en eisen als voor initiële certificatie.
Paragraaf 6.7 Eisen aan examinatoren
1. Examinatoren voldoen aan de algemene en vakinhoudelijke eisen alsmede eisen met betrekking tot onpartijdigheid die zijn gesteld in artikel 6.2 van NEN-EN ISO/IEC 17024.
2. Voor de examinatoren gelden de volgende aanvullende eisen:
a. de examinator heeft een brede beroepservaring als arbokerndeskundige en is minimaal vijf jaar gecertificeerd in de scope die hij examineert;
b. de examinator heeft minimaal vijf jaar werkervaring in de werkzaamheden van de scope die hij examineert. Dit toont hij aan met zijn CV;
c. de examinator is geïnstrueerd in beoordelen van portfolio’s en het afnemen van criteriumgerichte interviews;
d. de examinator kan op adequate wijze dossiers en rapporten opstellen die aantonen dat de beoordelingen zijn verricht;
e. de examinator wordt minimaal één keer per vier jaar door de certificerende instelling beoordeeld door middel van de examenaudits. De examenaudits staan beschreven in een procedure van de certificerende instelling; en
f. de examinator neemt deel aan kalibratiebijeenkomsten, zoals beschreven in een procedure van de certificerende instelling.
Paragraaf 6.8 Evalueren en valideren certificatieschema en examenplan
De schemabeheerder evalueert en valideert het certificatieschema arbokerndeskundige en het examenplan certificering arbokerndeskundige minimaal eenmaal per jaar.
Hoofdstuk 7. Algemene eisen aan de certificerende instellingen
Paragraaf 7.1 Voldoen aan eisen
De certificerende instelling voldoet aan eisen uit artikel 1.5b en 1.5c van het Arbobesluit, aan de eisen uit NEN-EN-ISO/IEC 17024 en aan de eisen die ter nadere invulling daarvan worden gesteld in dit certificatieschema, hetgeen wordt aangetoond door een daarop passende accreditatie door de Raad voor Accreditatie.
Paragraaf 7.2 Gedragscode ten behoeve van het certificatieprocedure
De certificerende instelling heeft een integriteitsbeleid uitgewerkt in een gedragscode, haar bestuurders en werknemers handelen overeenkomstig dat integriteitsbeleid en tekenen een integriteitsverklaring.
Paragraaf 7.3 Informatieverstrekking bij beëindiging activiteiten
1. De certificerende instelling informeert de minister zo spoedig mogelijk wanneer zij voornemens is één of meer van haar taken waarvoor zij is aangewezen, te beëindigen.
2.Een certificerende instelling volgt de aanwijzingen van de minister op met betrekking tot de overdracht van dossiers.
3.De certificerende instelling informeert haar certificaathouders alsmede degenen die een aanvraag tot certificatie hebben ingediend wanneer zij voornemens is een of meer van haar taken waarvoor zij is aangewezen, te beëindigen.
4.Een geheel of gedeeltelijk gestopte certificerende instelling is niet gevrijwaard van eventuele aansprakelijkheid voor fouten in door haar uitgevoerde beoordelingen.
Hoofdstuk 8. Systeemtoets, scopetoets en toetstermen
1. De toetstermen beschrijven wat de kandidaat (aankomend arbokerndeskundige) moet kennen en kunnen om de aan hem toegewezen taken ‘Toetsen van en adviseren over de door de organisatie uitgevoerde RI&E aanpak’ te kunnen uitvoeren. Dit wordt getoetst in het examen.
2. Elke arbokerndeskundige kan een toets op systeemniveau uitvoeren. Daarbij kijkt hij of de wettelijk vereiste onderdelen van de RI&E aanwezig zijn en of risicobeperkende maatregelen zijn opgenomen in het plan van aanpak.
3. Binnen zijn scope toetst de arbokerndeskundige of de risico-inventarisatie en -evaluatie op de juiste manier is uitgevoerd en of de juiste risicobeperkende maatregelen beschreven zijn. In de scope is aangegeven voor welke hoofd- en deelrisico’s de arbokerndeskundige kennis moet kunnen toepassen voor wat betreft aard, mate, duur blootstelling, risicobeperkende maatregelen, grenswaarden en relevante normen.
4. De in tabel 3 weergegeven toetstermen zijn gebaseerd op de in hoofdstuk 4 opgenomen tabel 1 – Taakbeschrijving en de in hoofdstuk 5 opgenomen tabel 2 – Scope van certificering.
Op basis van de taken van de arbokerndeskundige met de verschillende aspecten (zie tabel 1) en de scope van de certificering (zie tabel 2) wordt verwacht dat de arbokerndeskundige de volgende taken kan uitvoeren. Hierop wordt de kandidaat ook beoordeeld.
Overzicht toetstermen certificering arbokerndeskundige |
||
De kandidaat kan: |
||
1. De RI&E toetsen (systeem en scope) |
||
Resultaat: De RI&E is getoetst op volledigheid, actueel zijn, gebruik van actuele inzichten, betrouwbaarheid. |
||
1.1 |
Een RI&E toetsen aan de wettelijke eisen die gesteld worden. |
|
1.2 |
De RI&E toetsen op: |
|
1.2.1 |
Volledigheid aan de hand van de aspecten 1.1.1 t/m 1.1.15 uit de taakbeschrijving. |
|
1.2.2 |
Actualiteit en de borging van de actualiteit. |
|
1.2.3 |
Het voldoen aan actuele inzichten gebaseerd op de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening. |
|
1.2.4 |
Betrouwbaarheid aan de hand van de aspecten 1.4.1 t/m 1.4.3 uit de taakbeschrijving. |
|
1.3 |
Zijn grenzen aangeven waarop hij ten aanzien van zijn scope de toetsing van de RI&E kan uitvoeren. |
|
2. Het plan van aanpak toetsen (systeem en scope) |
||
Resultaat: Het plan van aanpak is getoetst op risicobeperkende maatregelen, onderbouwing van de prioriteiten en een SMART opgesteld werkplan om maatregelen te nemen. |
||
2.1 |
Het plan van aanpak toetsen op de aspecten 2.1 t/m 2.9 van de taakbeschrijving. |
|
2.2 |
Zijn grenzen aangeven waarop hij ten aanzien van zijn scope de toetsing van het plan van aanpak kan uitvoeren. |
|
3. Adviseren over RI&E en plan van aanpak (systeem en scope) |
||
Resultaat: Een advies over de RI&E, risicobeperkende maatregelen, prioriteiten, tijdsplanning en volgorde van maatregelen |
||
3.1 |
Adviseren over de RI&E en het plan van aanpak zoals benoemd binnen de aspecten 3.1 t/m 3.7 uit de taakbeschrijving. |
|
3.2 |
Zijn grenzen aangeven tot hoever hij ten aanzien van zijn scope kan adviseren. |
|
4. Een toets- en adviesrapport schrijven (systeem en scope) |
||
Resultaat: een gestructureerd en overzichtelijk toets- en adviesrapport dat is afgestemd op de lezer. |
||
4.1 |
Een toets- en adviesrapport schrijven dat voldoet aan wat benoemd is binnen de aspecten 4.1 t/m 4.6 uit de taakbeschrijving. |
Hoofdstuk 9. Het examen
Paragraaf 9.1 Vorm en inhoud van het examen
Het examen bestaat uit de beoordeling van (1) een portfolio en (2) een criteriumgericht interview en is als volgt opgebouwd qua toetsvorm en beoordeling:
Toetsvorm |
Beoordeling |
---|---|
1. Portfolio Drie toets- en adviesrapporten van RI&E’s, met verantwoording door de kandidaat, ook indien een of meer van de RI&E’s door de kandidaat zelf zijn opgesteld. |
1. Portfoliobeoordeling Blijkt uit de toets- en adviesrapporten en de verantwoording door de kandidaat dat deze: a. voldoet aan de beoordelingscriteria afgeleid van de toetstermen? b. zijn kennis op alle hoofd- en deelrisico’s binnen zijn scope kan toepassen voor de uitvoering van zijn taak? |
2. Criteriumgericht interview Twee delen |
2. Criteriumgericht interview (CGI) Blijkt uit het CGI dat de kandidaat: a. vragen over onderdelen uit het portfolio die toelichting behoeven, goed kan beantwoorden? b. vragen over de toepassing van kennis over hoofd- en deelrisico’s die niet in het portfolio is aangetoond, goed kan beantwoorden? |
Paragraaf 9.1.1 Portfoliobeoordeling
1.De certificerende instelling draagt er zorg voor dat twee examinatoren het portfolio beoordelen.
2.Als het portfolio op basis van een eerste beoordeling naar het oordeel van de examinatoren teveel onvoldoende onderdelen bevat, ontvangt de kandidaat daarover binnen twee weken een reactie.
3.De kandidaat heeft drie weken de tijd om het portfolio en/of verantwoording te verbeteren.
4.Als het portfolio wel als voldoende wordt beoordeeld, kan de kandidaat deelnemen aan het criteriumgerichte interview.
5.Kandidaten die ten tijde van de opstelling van de toets- en adviesrapporten niet gecertificeerd zijn, kunnen deze rapporten ten behoeve van het portfolio indienen (dus alleen ten behoeve van het portfolio en het examen), al dan niet onder supervisie van een gecertificeerde arbokerndeskundige.
Paragraaf 9.1.2 Het criteriumgerichte interview
1.Het CGI wordt afgenomen door twee examinatoren.
2.Het CGI is een gesprek waarbij de examinatoren de inhoud van het portfolio bespreken met de kandidaat en hem vragen stellen. Het CGI bestaat uit twee delen:
a.onderdelen van het portfolio die nog nader toegelicht moeten worden. Hierbij gaat het onder andere om de beoordelingscriteria die nog niet als voldoende beoordeeld zijn, totstandkoming van toetsing en advies, de gekozen aanpak, de effectiviteit van de aanpak, werkbezoeken; en
b.vragen over hoofd- en deelrisico’s binnen de scope van de kandidaat die nog niet of nog niet voldoende aan bod zijn gekomen in het portfolio.
3.De vragen tijdens het CGI dienen ook om de authenticiteit te toetsen: zijn de toets- en adviesrapporten geschreven door de kandidaat zelf?
Paragraaf 9.2 Eindbeoordeling
1.Door middel van het examen wordt beoordeeld of de kandidaat zijn taken zoals beschreven in de taakbeschrijving, bedoeld in hoofdstuk 4, op voldoende niveau kan uitvoeren.
2.De kandidaat is geslaagd voor het examen als:
a.na de beoordeling van het portfolio en na de beoordeling van het CGI minimaal 80% van de beoordelingscriteria voor de systeemtoets als voldoende zijn beoordeeld; en
b.als de toegepaste kennis per hoofdrisico op het aangegeven aantal deelrisico’s binnen de scope is beoordeeld met een 2. Een beoordeling met een 2 houdt in dat de toegepaste kennis voldoet aan de actuele inzichten, gebaseerd op de stand van de wetenschap en de professionele dienstverlening.
3.In het examenplan is het examen beschreven inclusief beoordelingscriteria en beoordelingsformulieren.
Hoofdstuk 10. Het examen – organisatie
Paragraaf 10.1 Examenreglement
1. De certificerende instelling of de exameninstelling organiseert de examens op basis van het examenreglement ‘Examenreglement examen arbokerndeskundige’ dat ten minste de volgende onderwerpen bevat:
a. de wijze waarop de deelname en oproep worden bevestigd;
b. de wijze van identificatie van de kandidaten;
c. een regeling inzake toelating en afwezigheid;
d. de wijze van examinering;
e. gedragsregels voor kandidaten;
f. de wijze van bekendmaking van de uitslag door de certificerende instelling aan de kandidaat;
g. een regeling inzake het vaststellen van de bewaartermijn van de examendocumenten, zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren; en
h. een regeling inzake inzagerecht.
2. Het examenreglement staat op de website van de certificerende instelling.
Paragraaf 10.2 Algemene eisen examen
1. De locatie van het examen is geschikt voor het afnemen van het betreffende examen en voldoet aan de eisen, vastgesteld door de certificerende instelling of de exameninstelling.
2. De certificerende instelling of de exameninstelling stelt ook eisen vast voor examens die online worden afgenomen.
3. Tijdens het examen wordt gecommuniceerd in de Nederlandse taal.
Paragraaf 10.3 Herexamen
Als het eindresultaat van het examen onvoldoende is, dan kan de kandidaat eenmalig een herexamen aanvragen bij de certificerende instelling.
Paragraaf 10.4 Kwaliteit examen
1. De certificerende instelling heeft een procedure om de eerlijkheid, validiteit en betrouwbaarheid van de examinering te borgen.
2. Onderdeel van deze procedure zijn de kalibratiebijeenkomsten van de examinatoren.
Hoofdstuk 11. Toezicht en maatregelen
Paragraaf 11.1 Periodieke controle en medewerking aan toezicht
1. Conform de eisen van NEN-EN ISO/IEC 17024 clausule 8.3.c wordt de vakbekwaamheid van de certificaathouder regelmatig gecontroleerd.
2. De certificerende instelling beoordeelt periodiek of de certificaathouder blijft voldoen aan de in het certificatieschema opgenomen eisen.
3. De certificaathouder werkt mee aan toezicht door de certificerende instelling, de Raad voor Accreditatie en de Nederlandse Arbeidsinspectie.
Paragraaf 11.2 Frequentie van het toezicht
De certificerende instelling controleert een certificaathouder in elk geval tussentijds in de volgende situaties:
a. eenmaal tijdens de certificatieperiode. De certificerende instelling controleert of de certificaathouder nog steeds voldoet aan de plichten en voorwaarden die in de certificatie-overeenkomst zijn opgenomen;
b. naar aanleiding van een klacht van een belanghebbende door middel van de klachtenprocedure van de certificerende instelling; en
c. op specifieke melding van de Nederlandse Arbeidsinspectie.
Paragraaf 11.3 Toezicht eenmaal tijdens de certificatieperiode conform paragraaf 11.2, onderdeel a
1. Tijdens de certificatieperiode wordt getoetst of de persoon zijn competenties onderhoudt door de in het tweede tot en met vijfde onderdeel opgenomen eisen.
2. De certificaathouder woont minimaal twee bijeenkomsten voor intercollegiale toetsing per jaar bij, waar hij over een periode van vijf jaar ten minste vijf casussen inbrengt die betrekking hebben op de taak toetsen van en adviseren over de RI&E.
3. Indien de certificaathouder gedurende de certificatieperiode als werknemer werkzaam is geweest, verstrekt hij een verklaring van zijn werkgever dat hij RI&E’s heeft getoetst en erover heeft geadviseerd of RI&E’s zelf heeft opgesteld met een toetsing en advies.
4. Indien de certificaathouder gedurende de certificatieperiode als zelfstandige werkzaam is geweest, verstrekt hij een verklaring van minimaal twee opdrachtgevers dat hij RI&E’s heeft getoetst en erover heeft geadviseerd of RI&E’s zelf heeft opgesteld met een toetsing en advies.
5. De certificerende instelling voert na ongeveer 2,5 jaar een tussentijdse controle uit bij alle certificaathouders. In deze controle wordt getoetst of de volgende documenten door de certificaathouder aan de certificerende instelling zijn gestuurd:
a. twee verslagen, opgesteld door de certificaathouder, van de bespreking van een eigen casus in een intercollegiale toetsingsbijeenkomst als bedoeld in het tweede onderdeel;
b. de deelnemerslijst van twee intercollegiale toetsingsbijeenkomsten per jaar waaraan de certificaathouder heeft deelgenomen; en
c. verklaringen werkgever of opdrachtgever als bedoeld in het derde of vierde onderdeel.
Paragraaf 11.4 Controle naar aanleiding van klachten over een certificaathouder conform paragraaf 11.2, onderdeel b
1.Indien de certificerende instelling van een belanghebbende een klacht over de certificaathouder ontvangt, beoordeelt de certificerende instelling of de klacht aanleiding geeft tot een controle in het kader van toezicht.
2.De certificerende instelling beschikt over een klachtenregeling en publiceert deze op haar website.
3.De klachtenregeling voldoet aan de eisen uit de NEN-EN ISO/IEC 17024 en de Algemene wet bestuursrecht.
4.Indien een certificerende instelling naar aanleiding van een klacht besluit geen controle uit te voeren, wordt dit besluit schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd opgenomen in het dossier. De belanghebbende wordt hierover geïnformeerd.
Paragraaf 11.5 Controle na melding van de Nederlandse Arbeidsinspectie conform paragraaf 11.2, onderdeel c
1. De Nederlandse Arbeidsinspectie doet een melding aan de betreffende certificerende instelling wanneer de Nederlandse Arbeidsinspectie meent dat een certificaathouder:
a. niet meer voldoet aan de in dit certificatieschema opgenomen eisen of zijn wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren nakomt; of
b. met zijn werkzaamheden voor zover die door dit certificatieschema worden gereguleerd of door de wijze waarop hij zijn werkzaamheden verricht, ernstig gevaar veroorzaakt of kan veroorzaken.
2. De certificerende instelling onderzoekt de melding en gaat zo nodig over tot het opleggen van maatregelen jegens de betreffende certificaathouder.
3. Indien de certificerende instelling besluit geen maatregel op te leggen, legt zij dit besluit inclusief de onderbouwing daarvan schriftelijk vast en zorgt zij voor een deugdelijke archivering hiervan.
4. De Nederlandse Arbeidsinspectie wordt door de certificerende instelling schriftelijk geïnformeerd over haar besluit en over de redenen die aan dat besluit ten grondslag liggen.
Paragraaf 11.6 Verslag van bevindingen door certificerende instelling
1. De certificerende instelling maakt een verslag van de bevindingen naar aanleiding van de controle in het kader van het tussentijds toezicht.
2. In het verslag wordt ingegaan op:
a. de wijze waarop de controle is uitgevoerd;
b. de bevindingen en resultaten van de controle, waaronder afwijkingen; en
c. een eventueel opgelegde maatregel, bedoeld in paragraaf 11.8 of 11.9.
3. Het verslag wordt ter beschikking gesteld aan de certificaathouder.
4. Tegen een eventueel opgelegde maatregel kan de certificaathouder bezwaar indienen bij de certificerende instelling.
Paragraaf 11.7 Onderzoek en maatregelen
1. De certificerende instelling voert binnen een week na ontvangst van een klacht als bedoeld in paragraaf 11.4 of een melding als bedoeld in paragraaf 11.5, een controle uit door instelling van een onderzoek.
2. De certificerende instelling rondt het onderzoek binnen zes weken af met het vaststellen van haar conclusie. Als er sprake is van een of meer afwijkingen, neemt de certificerende instelling op basis van de paragrafen 11.8 en 11.9 maatregelen.
3. De certificerende instelling registreert de klacht of de melding, bedoeld in het eerste onderdeel, de conclusies van de verrichte onderzoeken en de maatregelen die zijn getroffen.
Paragraaf 11.8 Schorsing van het certificaat
Voorwaardelijke schorsing
1.De certificerende instelling schorst het certificaat Arbokerndeskundige voorwaardelijk voor een periode van 3 maanden, indien:
a.de certificaathouder is tekortgeschoten in de uitvoering van zijn taak zoals beschreven in hoofdstuk 4 inzake de taakbeschrijving;
b.de certificaathouder niet aan de toezichteisen zoals beschreven in paragraaf 11.3 voldoet;
c.de certificaathouder niet aan zijn financiële verplichtingen jegens de certificerende instelling voldoet;
d.de certificaathouder misbruik maakt van het beeldmerk van de certificerende instelling; of
e.naar aanleiding van het onderzoek zoals beschreven in paragraaf 11.4 en 11.5 afwijkingen zijn geconstateerd.
2.Indien de certificerende instelling een afwijking vallend onder het eerste onderdeel heeft vastgesteld, heeft de certificaathouder maximaal twee maanden om de afwijking te herstellen en de certificerende instelling daarover te berichten. De certificerende instelling beoordeelt na de ontvangst van dit bericht binnen een maand of de voorwaardelijke schorsing beëindigd kan worden.
3.Tijdens de voorwaardelijke schorsing mag een certificaathouder de taken blijven uitvoeren waarvoor een certificaat verplicht is.
4.Tijdens de voorwaardelijke schorsing blijft de certificatieovereenkomst tussen de certificerende instelling en de certificaathouder van kracht.
5.De certificerende instelling registreert (niet openbaar) de voorwaardelijke schorsing alsmede de opheffing van die schorsing.
6.Tegen een besluit tot voorwaardelijke schorsing van het certificaat bestaat de mogelijkheid van bezwaar bij de certificerende instelling. De termijn voor bezwaar bedraagt zes weken en vangt aan op het moment van de verzending van het besluit.
7.Indien de certificerende instelling vaststelt dat de afwijking die reden was tot de voorwaardelijke schorsing niet binnen de schorsingstermijn ongedaan is gemaakt, stelt zij de certificaathouder daarvan in kennis. De voorwaardelijke schorsing gaat dan over in een onvoorwaardelijke schorsing van het certificaat.
Onvoorwaardelijke schorsing
1. Het certificaat Arbokerndeskundige wordt geschorst tot de certificaathouder aan de voorwaarden heeft voldaan:
a.indien tijdens de voorwaardelijke schorsing van het certificaat de afwijking die daartoe aanleiding gaf, niet binnen de schorsingstermijn ongedaan is gemaakt; of
b.indien de certificaathouder geen controle voor tussentijds toezicht toestaat.
2. Tijdens een periode van onvoorwaardelijke schorsing mag een certificaathouder geen taken uitvoeren waarvoor het hebben van certificaat verplicht is.
3. Tijdens de onvoorwaardelijke schorsing blijft de certificatieovereenkomst tussen de certificerende instelling en certificaathouder van kracht.
4. De certificerende instelling registreert de onvoorwaardelijke schorsing alsmede de opheffing daarvan in het certificaatregister.
5. Tegen een besluit tot onvoorwaardelijke schorsing van het certificaat om redenen bedoeld onder het eerste onderdeel, onder b, bestaat de mogelijkheid van bezwaar bij de certificerende instelling. De termijn bedraagt zes weken en vangt aan op het moment van de verzending van het besluit.
6. Wanneer na een voorwaardelijke schorsing een onvoorwaardelijke schorsing volgt omdat niet is voldaan aan de voorwaarden voor opheffing van de voorwaardelijke schorsing, bestaat hiertegen geen mogelijkheid van bezwaar en beroep.
7. Indien de certificerende instelling vaststelt dat de afwijking die reden was tot de onvoorwaardelijke schorsing niet binnen drie maanden ongedaan is gemaakt, start de certificerende instelling onmiddellijk de procedure tot de intrekking van het certificaat.
Procedure bij (on)voorwaardelijke schorsing van het certificaat
A. Voorgenomen besluit
1. Indien de certificerende instelling een afwijking als bedoeld in paragraaf 11.8 vaststelt, stuurt zij hierover een mededeling aan de certificaathouder met haar voorgenomen besluit tot voorwaardelijke of onvoorwaardelijke schorsing van het certificaat.
2. De certificerende instelling houdt zich daarbij aan de volgende bepalingen:
a. de certificerende instelling geeft aan welke afwijking zij heeft vastgesteld;
b. de certificerende instelling geeft een beschrijving van feiten en omstandigheden op basis waarvan de afwijking is vastgesteld; en
c. de certificerende instelling geeft aan dat de certificaathouder zes weken de tijd heeft voor het indienen van een zienswijze, te rekenen vanaf de datum van verzending.
B. Definitief besluit
Na ontvangst van de zienswijze dan wel indien geen zienswijze is ingediend, na het verstrijken van de termijn van zes weken, neemt de certificerende instelling een definitief besluit tot voorwaardelijke of onvoorwaardelijke schorsing van het certificaat indien zij van oordeel is dat daar aanleiding toe bestaat.
Paragraaf 11.9 Intrekking van het certificaat
1. Het certificaat Arbokerndeskundige wordt ingetrokken indien de certificerende instelling heeft vastgesteld dat:
a. tijdens een onvoorwaardelijke schorsing van het certificaat de afwijking die daartoe aanleiding was niet binnen de gestelde schorsingstermijn is hersteld;
b. sprake is van door de certificaathouder verstrekte onjuiste inlichtingen over feiten en omstandigheden, mits de onjuistheid daarvan aan de certificaathouder bekend was of kon zijn;
c. de certificaathouder aantoonbaar een situatie creëert waarbij hij de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in ernstig gevaar brengt of kan brengen tijdens werkzaamheden die door een afgegeven certificaat worden gereguleerd;
d. de certificaathouder zich schuldig heeft gemaakt aan examenfraude; of
e. de certificaathouder gerechtelijk onherroepelijk is veroordeeld voor feiten, waarbij hij ernstige fouten heeft gemaakt of door eigen schuld ernstig tekort is geschoten op veiligheidsaspecten bij de verrichting van zijn taken als arbokerndeskundige.
2. De certificaathouder waarvan het certificaat is ingetrokken mag geen gebruik maken van het certificaat arbokerndeskundige.
3. Tegen het besluit van de certificerende instelling tot intrekking van een certificaat staat bezwaar open bij de certificerende instelling. De termijn bedraagt zes weken en vangt aan op het moment van de verzending van het besluit.
4. De certificerende instelling registreert de intrekking in het certificaatregister.
11.10 Procedures voor zienswijze, bezwaar en klachten
1. De certificerende instelling heeft de volgende procedures op schrift:
a. een zienswijzeprocedure (met inachtneming van de voorschriften uit afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht);
b. een bezwaarschriftprocedure (met inachtneming van de voorschriften uit hoofdstuk 6 en 7 van de Algemene wet bestuursrecht); en
c. een klachtenprocedure (met inachtneming van de voorschriften uit hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht).
2. De procedures staan op de website van de certificerende instelling.
Hoofdstuk 12: Overgangsbepaling
Paragraaf 12.1 Overgangsregeling ten behoeve van een certificaathouder
1. Een persoonscertificaat voor een arbeidshygiënist, hogere veiligheidskundige, arbeids- en organisatiedeskundige dat is afgegeven voor 1 juli 2022, behoudt zijn geldigheid uiterlijk tot 1 juli 2027.
2. Een certificaathouder met een certificaat als bedoeld in het eerste onderdeel voldoet uiterlijk op 1 juli 2027 aan de eisen voor certificatie voor de gewenste scope(s) op basis van dit certificatieschema.
——————
TOELICHTING Opzet certificatieschema
————
Het certificatieschema is geschikt om door een voor de geharmoniseerde norm NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 geaccrediteerde certificerende instelling uitgevoerd te worden.
In dit schema dient duidelijk omschreven te zijn welke taken onder certificatie vallen en welke competenties daarvoor nodig zijn. Het certificaat verklaart dat de certificaathouder heeft aangetoond over deze competenties te beschikken en naar verwachting blijft beschikken gedurende de geldigheidsduur van het certificaat.
Deze taken betreffen:
1. Toetsen van de RI&E aan de wettelijke eisen (met name betrouwbaarheid, volledigheid en actualiteit).
2. Adviseren over de RI&E om te zorgen dat deze aan de wettelijke eisen voldoet en dat de maatregelen in het plan van aanpak de risico’s opheffen of zoveel mogelijk beperken.
De kandidaat certificaathouder moet in het examen aantonen dat hij in staat is zijn vakkennis op de juiste wijze in te zetten voor de uitvoering van deze taak. De onderliggende vakkennis zelf wordt dus niet getoetst, maar wel het kunnen toepassen ervan voor een goede uitvoering van de taak.
Het certificatieschema is gericht op het beoordelen van de noodzakelijke competenties voor het kunnen toepassen van aanwezige vakdeskundigheid voor de uitvoering van deze taak. Hoewel het examen voor het certificaat de vakdeskundigheid niet expliciet toetst, zal bij het ontbreken van deze vakdeskundigheid het certificatie-examen niet met goed gevolg afgelegd kunnen worden.
Naast de verplichte inschakeling door de werkgever van arbokerndeskundigen voor het toetsen van en adviseren over de RI&E, zijn er nog enkele verplichtingen waarvoor de werkgever een gecertificeerde arbokerndeskundige (doorgaans de hogere veiligheidskundige) moet inschakelen. De competenties die voor het toetsen van en adviseren over de RI&E noodzakelijk zijn, zijn ook relevant voor de uitvoering van deze taken, omdat het in alle gevallen gaat over het inventariseren van risico’s, de beoordeling daarvan voor gevolgen voor gezondheid en veiligheid en de advisering over de te nemen maatregelen.
In dit certificatieschema wordt een onderscheid gemaakt tussen een systeemtoets en een scopetoets.
Beoogd is om het certificatieschema zo in te richten dat de gecertificeerde deskundige datgene waarover hij adviseert ook volledig waar kan maken, zonder te volstaan met goedbedoelde adviezen waar hij gezien zijn beperkte achterliggende deskundigheid niet helemaal voor kan instaan. Het is niet mogelijk om te waarborgen dat elke arbokerndeskundige in staat is om ten aanzien van het hele terrein van arborisico’s in ondernemingen een betrouwbare toetsing en advisering te geven. Niet voor niets zijn er verschillende typen vakdeskundigheden. Het is echter wél mogelijk dat iedere arbokerndeskundige kan nagaan of een RI&E van een werkgever de vereiste onderdelen bevat waar de wettelijke RI&E verplichtingen in de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit om vragen. Het gaat dan om een toets of bepaalde wettelijk voorgeschreven onderwerpen aanwezig zijn in de door de werkgever ter toetsing voorgelegde RI&E. In het schema wordt dat de ‘systeemtoets’ genoemd. Het is een toets op de aanwezigheid van de verplichte onderdelen. De vraag of de uitwerking van een onderdeel aan de vereisten voor betrouwbaarheid en volledigheid voldoet, kan alleen door een arbokerndeskundige worden beoordeeld met vakkennis over die specifieke risicofactor. Zo zal een arbeids- en organisatiedeskundige niet goed kunnen vaststellen of de juiste meetmethoden voor gevaarlijke stoffen zijn toegepast, of deze gevalideerd zijn, en of deze voldoen aan de stand van de wetenschap, of de beoordeling van de meetgegevens ten aanzien van gezondheidsrisico’s op de juiste wijze is uitgevoerd, etc. Met andere woorden, het is noodzakelijk dat dergelijke inhoudelijke beoordelingen en advisering op basis van het schema worden voorbehouden aan deskundigen met vakkennis over specifieke risico’s. De onderliggende kennis ten aanzien van een aantal risico’s op een bepaald terrein wordt aangeduid met de term ‘scope’. Zo is in het schema de inhoudelijke beoordeling voor gezondheidsaspecten bij blootstelling aan gevaarlijk stoffen voorbehouden aan een arbokerndeskundige met de scope arbeidshygiënist.
Dit is de reden waarom het schema een onderscheid maakt tussen de systeemtoets van de RI&E van de werkgever en de scopetoets. Een kandidaat certificaathouder moet tijdens zijn examen aantonen dat hij zowel de systeemtoets goed kan uitvoeren, als de toets binnen de scope waarvoor hij een certificaat wil aanvragen. Het staat overigens iedereen vrij zich voor meer scopes tegelijkertijd te laten certificeren. Het examen is opgebouwd uit een beoordeling van een portfolio bestaande uit drie door de kandidaat ingediende toets- en adviesrapporten waarbij in een gesprek (een criteriumgericht interview) op deze rapporten wordt ingegaan (zie hoofdstuk 9).
Daarnaast worden vragen gesteld over de toepassing van kennis over de hoofdrisico’s die wel binnen de scope vallen, maar waarover de toets- en adviesrapporten niets bevatten. Op deze wijze wordt geborgd dat elke gecertificeerde binnen zijn scope ook breed inzetbaar en gekwalificeerd is.
Hoofdstuk 1: Definities
In dit hoofdstuk zijn de definities opgenomen van begrippen die in het schema worden gehanteerd en waarvan het nuttig is dat hierover bij de toepassing van het schema een eenduidig begrip bestaat.
Hoofdstuk 2: Doel van de certificering van arbokerndeskundigen
In het tweede hoofdstuk worden het doel van de certificering van de arbokerndeskundige en zijn taken beschreven. Ook is hierin bepaald dat de certificering plaats vindt volgens NEN-EN ISO/IEC 17024:2012. In dit hoofdstuk worden de verschillen tussen de arbeidshygiënist, hogere veiligheidskundige en arbeids- en organisatiedeskundige niet nader uitgewerkt, dat gebeurt in hoofdstuk 5 in de beschrijving van de scope. Bij de definities wordt beschreven wat de deskundigheid is van de arbeidshygiënist, hogere veiligheidskundige en arbeids- en organisatiedeskundige.
Hoofdstuk 3: Wettelijk kader
In hoofdstuk 3 is het wettelijk kader van de verplichte toetsing en advisering van de RI&E door arbokerndeskundigen opgenomen en de relevante wettelijke verplichtingen die daarop betrekking hebben. In de praktijk bleek behoefte te bestaan aan een dergelijk overzicht. Daarbij moet worden opgemerkt dat in dit overzicht alleen de bepalingen staan die betrekking hebben op de toetsing en advisering van de Ri&E.
De arbokerndeskundigen hebben ook andere wettelijke taken, zie bijvoorbeeld artikel 2.14b, tweede lid en derde lid, onderdeel b, van het Arbobesluit.
Hoofdstuk 4: Taakbeschrijving – Taken van de arbokerndeskundige
In hoofdstuk 4 worden twee hoofdtaken onderscheiden die gelden voor alle drie arbokerndeskundigen. De hoofdtaken zijn voor de arbeidshygiënist, de hogere veiligheidskundige en de arbeids- en organisatiedeskundige gelijk.
Er bestaat wel onderscheid in de uitwerking van de drie verschillende scopes in hoofdstuk 5.
In dit certificatieschema is ‘competentie’ in hoofdstuk 1 gedefinieerd als ‘het vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen voor het uitvoeren van een taak’. Daarbij gaat het om zowel algemene kennis en vaardigheden als vakkennis en vaardigheden. De taken zijn uitgewerkt in de taakbeschrijving in hoofdstuk 4. De twee hoofdtaken zijn uitgewerkt in vier deeltaken die indien nodig zijn gespecificeerd. Het complete overzicht van taken, deeltaken en specificaties staat in tabel 1 van hoofdstuk 4.
Hoofdstuk 5: Scope van de certificering
Paragraaf 5.1: scope van certificering en tabel
In paragraaf 5.1 is in tabel 2 de scope van certificering uitgewerkt.
Het hoofdrisico ‘Bijzondere categorieën werknemers die mogelijk extra risico lopen’ (zie onderdeel 8) is relevant voor de drie scopes. Voor de arbeids- en organisatiedeskundige zijn daarnaast de hoofdrisico’s ‘Psychosociale arbeidsbelasting’ (zie onderdeel 1), ’Werk- en rusttijden’ (zie onderdeel 5) relevant. Het hoofdrisico ‘Fysische factoren’ is zowel voor de scope van de arbeidshygiënist (zie onderdeel 4, sub a tot en met f) als de hogere veiligheidskundige(zie onderdeel 4, sub c tot en met f) relevant. Voor de arbeidshygiënist is niet-ioniserende straling (zie onderdeel 4, sub b, relevant, maar dat geldt niet voor ioniserende straling omdat dit is voor behouden aan de stralingsdeskundige3. In deze versie van het certificatieschema is daarom ioniserende straling uit de scope voor de arbeidshygiënist gehaald. Het examenplan is daarop ook aangepast. Voor de arbeidshygiënist is tevens relevant: gezondheidsrisico’s van gevaarlijke stoffen (zie onderdeel 2, sub a), biologische agentia (zie onderdeel 3), fysieke belasting (zie onderdeel 7).
Voor de hogere veiligheidskundige is tevens relevant: veiligheidsrisico’s gevaarlijke stoffen (zie onderdeel 2, sub b), arbeidsmiddelen en arbeidsplaatsen (zie onderdeel 6).
Paragraaf 5.2 Verandering van de scope
Naast de verplichting van de schemabeheerder om minimaal één maal per jaar te bepalen of aanpassing van de scope noodzakelijk is, heeft de schemabeheerder op grond van paragraaf 6.8 ook de verplichting om het certificatieschema als geheel en het examenplan minimaal éénmaal per jaar te evalueren en valideren.
Aanpassing van de scope kan noodzakelijk zijn doordat bijvoorbeeld andere of nieuwe hoofd- en deelrisico’s van toepassing zijn.
Hoofdstuk 6: Certificatieproces
Paragraaf 6.1 Certificatieprocedure
In deze paragraaf is nader uitgewerkt welke werkzaamheden de certificerende instelling verricht. De certificerende instelling kan zelf de examens afnemen, maar zij kan die taak ook uitbesteden aan een exameninstelling.
Verder is hier opgenomen dat de kandidaat voor het verkrijgen van een certificaat moet voldoen aan alle in het schema opgenomen eisen en dat het examen met goed gevolg moet zijn afgelegd.
Paragraaf 6.2 Entreecriterium
De aanvrager dient minimaal een opleiding op HBO-niveau afgerond te hebben of kan op een andere wijze laten zien dat hij beschikt over HBO- werk- en denkniveau.
Paragraaf 6.3 Certificaat
In deze paragraaf is geregeld welke gegevens minimaal op het certificaat vermeld moeten staan. Hiertoe behoren ook de geldigheidscondities.
Verder is opgenomen dat de certificerende instelling de afgifte van het certificaat in het certificaatregister verwerkt en dat de certificerende instelling het certificaat schorst of intrekt als niet meer wordt voldaan aan de geldigheidscondities voor het certificaat. De eerste geldigheidsconditie is dat de certificaathouder actief blijft in de uitoefening van het toetsen van en adviseren over de RI&E en de tweede vereist dat de certificaathouder zijn taken blijft uitvoeren overeenkomstig de taakbeschrijving in het certificatieschema. Certificaathouders die in de uitvoering van de werkzaamheden die onder certificatie vallen nalatig zijn, kunnen op grond van deze voorwaarde een waarschuwing krijgen, maar uiteindelijk ook geschorst worden of hun certificaat verliezen.
Paragraaf 6.4 Certificatieovereenkomst
In deze paragraaf is opgenomen dat de certificerende instelling en de certificaathouder onderling een certificatieovereenkomst afsluiten. Hierin staan de wederzijdse rechten en plichten opgenomen.
In alle gevallen bevat de certificatie overeenkomst de volgende bepalingen voor de certificaathouder:
a. hij blijft gedurende de looptijd van het certificaat voldoen aan de eisen uit dit certificatieschema;
b. hij verleent medewerking aan controles door de certificerende instelling; en
c. hij geeft wijzigingen door in zijn omstandigheden die voor het certificaat van belang kunnen zijn.
Paragraaf 6.5 Geldigheidsduur
De geldigheidsduur van het certificaat is maximaal vijf jaar.
Paragraaf 6.6 Hercertificatie
Voor hercertificatie gelden dezelfde procedures en eisen als voor initiële certificatie.
Paragraaf 6.7 Eisen aan examinatoren
Examinatoren moeten voldoen aan de algemene en vakinhoudelijke eisen alsmede eisen met betrekking tot onpartijdigheid die zijn gesteld in artikel 6.2 van NEN-EN ISO/IEC 17024:2012.
Aanvullend geldt dat examinatoren minimaal 5 jaar zijn gecertificeerd in de scope die zij examineren en ook aantoonbaar minimaal 5 jaar werkervaring in de scope hebben. Zij dienen bekwaam te zijn in het beoordelen van portfolio’s en het afnemen van criterium gerichte interviews zoals in het huidige examen voorkomen. Verder dienen examinatoren bekwaam te zijn in het opstellen van dossiers en rapporten over beoordelingen van kandidaten. Examinatoren worden minimaal eenmaal per vier jaar met examenaudits beoordeeld en zij nemen deel aan kalibratiebijeenkomsten. Dat zijn bijeenkomsten waar portfolio’s worden beoordeeld en de beoordelingen met elkaar worden vergeleken. Als er verschillen zijn worden deze besproken. Doel is dat de examinatoren de beoordelingscriteria op vergelijkbare wijze toepassen en dat er overeenstemming over wanneer een onderdeel voldoende of onvoldoende is uitgewerkt of beantwoord. Deze bijeenkomsten dragen bij aan de kwaliteit en gelijkwaardigheid van het examen (zie paragraaf 10.4) waardoor de kandidaten op een vergelijkbare wijze beoordeeld worden.
6.8 Evalueren en valideren certificatieschema en examenplan
Deze verplichting is noodzakelijk om het schema steeds weer aan te laten sluiten bij verandering in regelgeving, inzichten van deskundigen, ervaringen met de examinering en ervaringen van certificaathouders en organisaties die gebruik maken van certificaathouders. Dat geldt ook voor de verplichting om ook het examenplan te evalueren en valideren.
Hoofdstuk 7: Algemene eisen aan de certificerende instellingen
Hoofdstuk 7 bevat de algemene eisen waaraan certificerende instelling moeten voldoen. Naast deze algemene eisen, staan er ook eisen in paragraaf 6.1 (certificatieprocedure), 6.3 (certificaat), 6.4 (certificatieovereenkomst) 6.7 (eisen aan examinatoren), paragraaf 9.1 (vorm en inhoud van het examen), paragraaf 9.2 (het criteriumgerichte interview), hoofdstuk 10 (het examen – organisatie) en hoofdstuk 11 (toezicht en maatregelen) van dit certificatieschema.
Paragraaf 7.1 Voldoen aan eisen
De certificerende instelling voldoet aan eisen uit artikel 1.5b en 1.5c van het Arbobesluit, aan de eisen uit NEN-EN-ISO/IEC 17024 en aan de eisen die ter nadere invulling daarvan worden gesteld in dit certificatieschema, hetgeen wordt aangetoond door een daarop passende accreditatie door de Raad voor Accreditatie.
Paragraaf 7.2 Gedragscode ten behoeve van certificatieprocedure
De certificerende instelling heeft een integriteitsbeleid uitgewerkt in een gedragscode. Haar bestuurders en werknemers handelen overeenkomstig dat integriteitsbeleid en tekenen een integriteitsverklaring.
Het Arbobesluit stelt in artikel 1.5b, eerste lid, ook eisen aan certificerende instellingen met betrekking tot integriteit. Hiernaar wordt in paragraaf 7.1 verwezen.
Paragraaf 7.3 Informatieverstrekking bij beëindiging activiteiten
Wanneer een certificerende instelling het voornemen heeft om haar taken over te dragen, is dat een omstandigheid die zij op grond van artikel 1.5b, derde lid, onderdeel b, van het Arbobesluit moet melden aan de minister.
De Minister van SZW bepaalt wat de (voorheen) aangewezen certificerende instelling met de dossiers moet doen. De aangewezen certificerende instelling dient hieraan mee te werken. Dit vrijwaart de aangewezen certificerende instelling niet van eventuele aansprakelijkheid voor fouten in door haar uitgevoerde keuringen of beoordelingen.
In dit verband moet ook gewezen worden op artikel 1.5eb, derde lid, van het Arbobesluit waarin is bepaald aan wie de certificerende instelling die haar taken beëindigt of waarvan de aanwijzing is ingetrokken, haar dossiers moet overdragen.
De certificerende instelling dient zijn (aankomende) certificaathouders te informeren over de voorgenomen beëindiging. Van belang is dat de certificerende instelling daarbij aangeeft op welke wijze de certificaathouders hun verworven rechten kunnen continueren en zo mogelijk naar welke certificerende instellingen zij kunnen overstappen. In de door de RvA gestelde eisen bij accreditatie is al geformuleerd welke veranderingen een certificerende instelling direct moet melden aan de RvA.
Een certificerende instelling die haar activiteiten geheel of gedeeltelijk stopt of heeft gestopt is niet gevrijwaard van aansprakelijk voor eventuele fouten die zij in haar beoordelingen heeft gemaakt.
Hoofdstuk 8. Systeemtoets, scopetoets en toetstermen
In de inleiding van de toelichting is al een uiteenzetting gegeven over de opzet van het certificatieschema en de systeemtoets en de scopetoets.
In hoofdstuk 8 zijn de eisen aan de systeemtoets, de scopetoets opgenomen en worden de toetstermen beschreven die hiervoor worden toegepast.
Tabel 3 over de toetstermen maakt net als tabel 1 over de taakbeschrijving onderscheid tussen vier deeltaken.
Hoofdstuk 9: Examen
De eisen en de tijdsduur van het examen zijn uitgewerkt in een examenplan, dat is in te zien op de website van de certificerende instelling(en).
De inhoud van het examenplan komt deels overeen met in de inhoud van het certificatieschema omdat het examenplan eveneens het doel van de certificering, de taken van de arbokerndeskundige, de scope van certificering, toetstermen en het wettelijk kader beschrijft.
Maar het examenplan beschrijft daarnaast in paragraaf 5.1 en volgende de wijze waarop de porfoliobeoordeling en het criterium gerichte interview plaats vindt. Tevens zijn bij het examenplan in de bijlagen formulieren opgenomen die betrekking hebben op verantwoording van het toetsrapport door de kandidaat en beoordeling door de examinatoren (formulier 1), de per scope aan bod gekomen risico’s (formulier 2a, 2b en 2c) en op de eindbeoordeling (bijlage 3).
Het examenplan is aangepast aan de wijziging in dit schema ten opzichte van het vorige schema.
Paragraaf 9.1: Vorm en inhoud van het examen
Het examen bestaat uit de beoordeling van een portfolio en een criteriumgericht interview. Het examen wordt afgenomen door twee examinatoren. Zij beoordelen beiden het portfolio en nemen beiden het criterium gerichte interview af. De in tabel 4 van het certificatieschema gegeven beschrijving van toetsvorm en beoordeling is nader uitgewerkt in paragraaf 9.1.2 en 9.1.2.
Paragraaf 9.1.1: Portfoliobeoordeling
Op basis van het certificatieschema (zie tabel 4) moet het portfolio betrekking hebben op drie toets- en adviesrapporten van RI&E’s met verantwoording door de kandidaat.
Zolang een deskundige nog niet beschikt over een certificaat zal een werkgever hem niet kunnen inzetten voor de verplichte toetsing van en advisering over de RI&E. Hierdoor zou het niet mogelijk zijn een portfolio voor het examen op te bouwen. Daarin is voorzien door onderdeel 5 van paragraaf 9.1.1. Daardoor kunnen kandidaten een portfolio indienen waarbij de toets- en adviesrapporten van de kandidaat al dan niet onder supervisie van een gecertificeerde arbokerndeskundige zijn opgesteld.
Paragraaf 9.1.2: Het criteriumgerichte interview
In het criteriumgerichte interview wordt doorgevraagd op zaken die in het portfolio onvoldoende aan bod zijn gekomen:
a. De kandidaat moet voldoen aan alle beoordelingscriteria, die zijn opgenomen in bijlage 1 van het examenplan. Hij moet dus alle taken zoals beschreven in de taakbeschrijving hebben uitgevoerd of verantwoord. In het criteriumgerichte interview worden vragen gesteld over onderdelen uit het portfolio die toelichting behoeven.
b. Over risico’s, risicobeperkende maatregelen en grenswaarden en relevante normen die niet of onvoldoende aan bod komen in het portfolio worden vragen gesteld. Omdat uitgegaan wordt van het toepassen van kennis en vaardigheden voor het uitvoeren van de taak, worden de vragen gesteld op basis van de STARR-methode. Hoe zou je je taak uitvoeren als je in deze situatie was? De geschetste situatie heeft te maken met een bepaald risico. Met betrekking tot een risico kan de examinator vragen naar situaties uit de praktijk van de kandidaat. Als de kandidaat zelf geen situaties kan benoemen, legt de examinator een situatie voor over een risico en vraagt: Stel je deze situatie voor, is de aangeleverde informatie voldoende? Wat zou je adviseren? Valt dit risico binnen je scope?
Paragraaf 9.2: Eindbeoordeling
Deze paragraaf maakt duidelijk wanneer een kandidaat voor het examen is geslaagd.
De beoordelingscriteria zijn afgeleid van de toetstermen in tabel 3 in hoofdstuk 8 van dit certificatieschema alsmede van hoofdstuk 4 van het examenplan.
Onderdeel a van de portfoliobeoordeling is voldoende als minimaal 80% van de beoordelingscriteria voor de systeemtoets als voldoende zijn beoordeeld. Bij een uitwerking op een nog niet voldoende niveau krijgt de kandidaat in het criteriumgerichte interview de gelegenheid om een toelichting geven, waarna de taak alsnog met een voldoende kan worden beoordeeld.
Onderdeel b van de portfoliobeoordeling betreft de beoordeling van de toegepaste kennis over de risico’s binnen zijn scope. Deze is voldoende als de toegepaste kennis per hoofdrisico op het aangegeven aantal deelrisico’s is beoordeeld met een 2. Bij een beoordeling met een 1 kan de kandidaat in het CGI laten zien dat de kennis er wel is. Een beoordeling met een 2 houdt in dat de kennis voldoet aan de actuele inzichten, gebaseerd op de stand van de wetenschap en de professionele dienstverlening.
Hoofdstuk 10: Het examen – organisatie
Paragraaf 10.1 Examenreglement
In paragraaf 10 zijn de onderwerpen opgenomen die minimaal in een examenreglement moeten voorkomen. Deze organisatorische voorschriften procedurebepalingen gelden voor de certificerende instelling of de exameninstelling. Verder is bepaald dat het examenreglement op de website van de certificerende instelling moet staan.
Paragraaf 10.2 Algemene eisen examen
De locatie van het examen moet geschikt zijn voor het afnemen van het betreffende examen en voldoet aan de eisen, vastgesteld door de certificerende instelling of de exameninstelling. Gedetailleerde eisen aan zowel de kandidaat als de examinator zijn te vinden in het examenplan.
Er dienen door de certificerende instelling of de exameninstelling ook eisen zijn vastgesteld voor examens die online worden afgenomen.
Tot slot is bepaald dat tijdens het examen wordt gecommuniceerd in de Nederlandse taal.
Paragraaf 10.3 Herexamen
Indien de kandidaat voor zijn examen een onvoldoende behaalt, dan kan hij eenmalig een herexamen aanvragen bij de certificerende instelling.
Paragraaf 10.4 Kwaliteit examen
Voor een examen met een portfoliobeoordeling is het belangrijk dat de eerlijkheid, validiteit en betrouwbaarheid van de examinering geborgd is. De certificerende instelling heeft hiervoor een procedure vastgelegd. Onderdeel daarvan zijn kalibratiebijeenkomsten van examinatoren. Dat zijn bijeenkomsten waar portfolio’s worden beoordeeld en de beoordelingen met elkaar worden vergeleken.
Hoofdstuk 11: Toezicht en maatregelen
Paragraaf 11.1 Periodieke controle en medewerking aan toezicht
In het eerste onderdeel wordt de relatie gelegd met NEN-EN ISO/IEC 17024 en staat in het tweede onderdeel wié die controle uitvoert en hoe dat gebeurt, namelijk dat de certificerende instelling periodiek beoordeelt of de certificaathouder blijft voldoen aan de in het certificatieschema opgenomen eisen wordt uitgevoerd. De manier waarop is uitgewerkt in paragraaf 11.3.
In het derde onderdeel is de verplichting aan de certificaathouder opgenomen om mee te werken aan toezicht door de certificerende instelling.
Paragraaf 11.2 Frequentie van het toezicht
De certificerende instelling controleert een certificaathouder in elk geval tussentijds in de volgende situaties:
a. eenmaal tijdens de certificatieperiode;
b. naar aanleiding van een klacht van een belanghebbende door middel van de klachtenprocedure van de certificerende instelling; en
c. naar aanleiding van een specifieke melding van de Nederlandse Arbeidsinspectie.
Dit is in de paragrafen 11.3 tot en met 11.5 uitgewerkt.
Paragraaf 11.6 Verslag van bevindingen door certificerende instelling
In paragraaf 11.6 is bepaald dat de certificerende instelling een verslag van bevindingen opstelt, waaraan dit moet voldoen en dat dit verslag schriftelijk aan de certificaathouder bekend wordt gemaakt. De certificaathouder kan bezwaar maken tegen maatregelen die zijn opgelegd naar aanleiding van het toezicht.
Paragraaf 11.7 Onderzoek en maatregelen
De procedurele eisen en termijnen opgenomen over het behandelen van klachten en meldingen als bedoeld in de paragrafen 11.4 en 11.5 zijn ontleend aan de Algemene wet bestuursrecht. Ook zonder opname in het schema zou de certificerende instelling zich aan de Algemene wet bestuursrecht moeten houden.
Paragraaf 11.8 Schorsing van het certificaat
Er wordt onderscheid gemaakt tussen een voorwaardelijke schorsing en een onvoorwaardelijke schorsing. In het eerste geval krijgt de certificaathouder tijd om de tekortkomingen op te heffen en mag hij de activiteiten onder certificatie voortzetten. Bij een onvoorwaardelijke schorsing is het niet toegestaan de activiteiten die onder de certificatieplicht vallen voort te zetten.
Paragraaf 11.9 Intrekking van het certificaat
In deze paragraaf is opgenomen in welke gevallen het certificaat wordt ingetrokken. Als het certificaat is ingetrokken mag de voormalig certificaathouder geen gebruik meer maken van het eerder verleende certificaat en werkzaamheden waarvoor het certificaat vereist is niet meer uitvoeren. De certificerende instelling verwijdert van deze persoon de vermelding in het certificatie register. Tegen een besluit tot intrekking kan de certificaathouder bezwaar aantekenen bij de certificerende instelling.
Paragraaf 11.10 Procedures voor zienswijze, bezwaar en klachten
De certificerende instelling heeft procedures vastgelegd voor zienswijze, bezwaar en klachten. De verplichting om bij het opstellen van de procedures de Algemene wet bestuursrecht in acht te nemen gold al, maar is nu voor de duidelijkheid opgenomen in deze paragraaf. Deze procedures dienen via de website van de certificerende instelling toegankelijk te zijn.
Hoofdstuk 12: Overgangsbepaling
Paragraaf 12.1 Overgangsregeling ten behoeve van een certificaathouder
Certificaathouders kunnen op basis van hun certificaat dat voor 1 juli 2022 is afgegeven actief blijven zolang dit certificaat geldig is, maar niet langer dan tot 1 juli 2027. Gedurende die periode dienen zij te blijven voldoen aan de certificatie-eisen zoals die golden ten tijde van de afgifte van hun certificaat. Indien de geldigheid van hun certificaat eerder afloopt dan 1 juli 2027 dienen zij tijdig een aanvraag voor hercertificatie in te dienen wanneer ze gecertificeerd willen blijven. Vanaf 1 januari 2025 worden aanvragen voor initiële certificatie of hercertificatie beoordeeld op basis van de eisen in dit certificatieschema.
De overgangsregeling heeft tot gevolg dat gedurende een periode van 5 jaar na de datum van inwerkingtreding van het eerdere certificatieschema op 1 juli 2022 er certificaten geldig kunnen zijn die zijn afgegeven tegen de eisen uit het voor die datum geldende certificatieschema en er certificaten zijn die zijn afgegeven tegen de eisen uit latere certificatieschema’s. Uit het betreffende certificaat blijkt op basis van welk certificatieschema het betreffende certificaat is afgegeven.
Arbowet
Artikel 5, lid 1: Bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid legt de werkgever in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast welke risico’s de arbeid voor de werknemers met zich brengt. Deze risico-inventarisatie en -evaluatie bevat tevens een beschrijving van de gevaren en de risicobeperkende maatregelen en de risico’s voor bijzondere categorieën van werknemers. Artikel 5, lid 3: Een plan van aanpak, waarin is aangegeven welke maatregelen zullen worden genomen in verband met de bedoelde risico’s en de samenhang daartussen, een en ander overeenkomstig artikel 3, maakt deel uit van de risico-inventarisatie en -evaluatie. In het plan van aanpak wordt tevens aangegeven binnen welke termijn deze maatregelen zullen worden genomen. Artikel 5, lid 4: De risico-inventarisatie en -evaluatie wordt aangepast zo dikwijls als de daarmee opgedane ervaring, gewijzigde werkmethoden of werkomstandigheden of de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening daartoe aanleiding geven.
Artikel 14, lid 1, aanhef en onderdeel a:
In aanvulling op artikel 13 laat de werkgever zich bij de volgende taken bijstaan door een of meer deskundige personen ten behoeve van wie overeenkomstig artikel 20 een certificaat is afgegeven of die als bedrijfsarts is ingeschreven in een erkend specialistenregister als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg: a. het toetsen van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5, en daarover adviseren;