Arbowet 2005
Alles over de Arbowet wetswijzigingen 2005
Liberalisering van de Arbowet
Op 1 juli 2005 is de Arbowet veranderd. De werkgever heeft vanaf dat moment de keuzemogelijkheid om zelf een interne arbodienst op te zetten, zelf voldoende deskundigheid te organiseren of een externe arbodienst in te schakelen (en alles bij “het oude” te laten).
Om de zorg voor arbeidsomstandigheden te bevorderen binnen
ondernemingen en het verplichte inschakelen van een arbodienst te beperken, dienen ondernemingen een interne preventiemedewerker aan te wijzen (tot 15 medewerkers kan een werkgever die taken zelf uitvoeren).
Het verplicht inschakelen van een arbodienst bij de RI&E wordt dus omgezet naar het inschakelen van een deskundige of een arbodienst.
Niemand meer blij met de Arbo-wet
Met de huidige Arbo-wet is op dit moment geen enkele partij meer blij.
Werkgevers zijn ontevreden omdat de samenwerking met de arbodienst niet altijd even soepel verloopt. Tevens worden de arbodiensten als niet flexibel en duur gezien. Het wederzijds verwachtingspatroon was onvoldoende helder.
Daarnaast weten bedrijfsartsen te weinig van de (lokale) bedrijfssituatie
(werkzaamheden en risico’s bedrijfstak, ontwikkeling in de gemeente,
bedrijfsterrein, economische situatie).
De Arbo-diensten waren op hun beurt beperkt in de ontwikkeling van andere diensten (bepaalde omzet moest voortkomen uit de verplichte activiteiten).
Naast de werkgevers en Arbo-diensten was ook het EU-commissie ontevreden over de wetgeving die Nederland had ingevoerd. De EU vond de Nederlandse vertaling van de EU-richtlijn onjuist en hebben eind 2004 daarin gelijk in gekregen van de Europese rechter (EU-hof). De Nederlandse Staat werd gedwongen om aanpassingen door te voeren.
Daarnaast legt de overheid de verantwoordelijkheid (kosten) van
arbeidsongeschiktheid en sociale zekerheid steeds meer bij de werkgever en werknemer. Een, door de overheid, opgelegde wijze van Arbo-dienstverlening past dan ook niet meer in de huidige tijd.
Een deel van de Arbowet werd ook ervaren als een administratieve last. In het regeerakkoord is beloofd deze last verder te verminderen en ……… zie hier voldoende grond om de Arbowet drastisch te wijzigen.
De drie belangrijkste wijzigingen per 1 juli 2005
Vanaf 1 juli hoeven ondernemingen zich niet meer verplicht aan te sluiten bij een arbodienst maar kan men ook kiezen voor het inhuren van externe arbodeskundigen (bedrijfsartsen, arbeidshygiënisten e.a.) voor bepaalde taken. Ook kunnen werkgevers één van hun eigen medewerkers aanwijzen als arbodeskundige, of een interne arbodienst instellen.
Daarnaast kunnen werkgevers, wanneer de organisatie van de deskundige
bijstand niet binnen het bedrijf kan worden georganiseerd, nog steeds kiezen voor een contract met een externe arbodienst. Werkgevers hebben daarmee de mogelijkheid om de Arbo-dienstverlening voor hun bedrijf “op maat” te maken, en dat kan tijd en geld schelen.
Als een onderneming kiest voor maatwerk zijn echter wel een aantal
voorwaarden:
– de werkgever moet het over de door hem gekozen vorm van arbodienstverlening eens zijn met zijn werknemers, op brancheniveau (via CAO) of op bedrijfsniveau (via de OR of personeelsvertegenwoordiging).
– de werkgever moet voor de beoordeling van de RIE een deskundige inschakelen.
– voor ziekteverzuimbegeleiding, arbeidsomstandighedenspreekuur, arbeidsgezondheidskundig onderzoek en aanstellingskeuringen moet een (contract met een) bedrijfsarts beschikbaar zijn.
Werkgevers en werknemers kunnen op brancheniveau in een CAO afspraken maken over maatwerk in arbodienstverlening. Bedrijven in die branche die geen ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging hebben kunnen dan gebruik maken van die CAO-afspraken.
Welke afspraken met dienstverleners zijn leidend? Mocht een onderneming afspraken maken buiten de CAO om (of voordat deze er komen), dan gaan deze bedrijfsafspraken juridisch vóór de branche afspraken. Als ze in tegenspraak zijn met elkaar dan gaan de branche-afspraken vóór.
De tweede wijziging in de Arbowetgeving komt neer op de aanstelling van een of meer interne preventiemedewerker(s). Vanaf 15 werknemer moet iedere werkgever zo’n preventiemedewerker aanwijzen, die belast wordt met preventietaken (bijvoorbeeld voorlichting geven). In de RI&E moet de
organisatie aangeven hoeveel preventiemedewerkers er nodig zijn en wat ze precies moeten (gaan) doen. Bij organisaties met 15 of minder werknemers mag de werkgever zelf deze taken op zich nemen, op basis van aanwijzingen daartoe in de RI&E. In grotere organisaties zal de reeds bestaande arbocoördinator de rol vervullen van interne preventiemedewerker.
De derde wijziging heeft betrekking op de toetsing van de RI&E door arbodeskundigen. De RI&E hoeft niet meer getoetst te worden door “een arbodienst” maar vanaf 1 juli is het voldoende als een arbodeskundige (bijv. arbeidshygiënist of hogere veiligheidskundige) de RI&E toets. Deze bepaalt, indien nodig, of er andere deskundige nodig zijn.
Tevens is een vierdeling gemaakt in de toetsing van de RI&E:
– voor bedrijven met meer dan 25 werknemers blijft alles bij het oude, zij leggen de RI&E voor aan de arbodienst of (straks) aan een arbodeskundige.
Deze zullen de RI&E toetsen op basis van de voorschriften.
– voor bedrijven met 11 tot en met 25 werknemers toetst de arbodienst of (straks) een arbodeskundige de RI&E op een ‘lichtere’ wijze (lees: zonder bedrijfsbezoek) mits deze bedrijven gebruik maken van een RI&E-methode dat door werkgevers en werknemers op branche- of sectorniveau is vastgesteld.
– voor bedrijven met 10 of minder werknemers komt na 1 juli de toetsing geheel te vervallen, op voorwaarde dat deze bedrijven gebruik maken van een RI&E-methode.
In bovenstaande gevallen moet wel gebruik zijn gemaakt van een erkende RI&E-methode te vinden via www.rie.nl
Als er geen erkende branche RI&E-methode voor uw branche beschikbaar is dan moet er dus altijd een bedrijfsbezoek plaatsvinden.
Vanuit de EU is een voorrangsregel opgenomen. Dit houdt in dat een bedrijf altijd eerst moet bekijken of de deskundigheid voor het verplicht toetsen van de RI&E intern beschikbaar is voordat er een andere oplossing gekozen kan worden.
De vier nieuwe spelers in de ‘Arbo-markt’
Brancheorganisaties (CAO-partijen), verzekeraars, netwerkorganisaties van deskundigen en gemeenten. Deze laatste is met name gebaat bij het “uit de bijstand” houden van mensen. Gemeenten moeten deze immers nu zelf bekostigen. Ze zullen er veel aan doen om mensen aan het werk te houden en de instroom te verminderen. Dit zullen zij doen door bedrijven te ondersteunen/stimuleren door verschillende vormen financieringen. Verzekeraars zijn gebaat bij een goede zorg voor arbeidsomstandigheden en beperking van verzuim. Ze willen de schadelast die zij hebben (uitbetalingen die ze moeten doen bij verzekerden) zoveel mogelijk beperken. Ze zullen verzekerenden (bedrijven) stimuleren om actief te zijn met arbo en re-integratie, via lagere premies.
Doordat het voor bedrijven mogelijk wordt om met alleen een bedrijfsarts of andere arbo-deskundigen afspraken te maken ontstaan er steeds meer netwerkorganisaties van bedrijfsartsen en andere deskundigen. Zij zijn over het algemeen flexibeler en persoonlijker. Door hun netwerk kunnen zij zich onafhankelijk richten op de klant en op verzoek overige specialisten uit hun netwerk) aanbieden. Deze specialisten werken over het algemeen onafhankelijk van elkaar, zonder dat aan elkaars inzet wordt verdiend.
CAO-partijen
Vanuit de nieuwe wetgeving kan arbodienstverlening ook via CAO-afspraken worden geregeld. De nieuwe wetgeving heeft het immers over maatwerk met akkoord van werknemersvertegenwoordiging (in OR of vakbonden). Meerdere brancheorganisaties zullen in de CAO’s ook arbodienstverlening willen gaan regelen.